Sterk staan met zwakke enkels
door Ivan Sacharov
–
–
Woorden zijn ijsbergen. IJsbergen die (onder het wateroppervlak) met elkaar in contact komen en daardoor betekenis genereren. Nou ja, dat is niet helemaal waar. Woorden smelten tijdens het lezen op zijn minst een beetje en zijn in ons hoofd zeker niet meer wat ze op papier waren; zelfs geen ijsbergen! Met al hun vreemdsoortige tentakels lijken ze in de diepte van het onderbewuste misschien nog het meest op inktvissen. Maar dat terzijde. Binnen het kader van deze recensie, over het jaagpad op en af , de nieuwste en vierde
bundel van Saskia de Jong (1973), volstaat dit ongeveer wel.
Dit gedicht lijkt heet genoeg om woorden te doen smelten:
hoe beweeg je door honing
–
en nu zou je zingen
onder een mollige deken
de gedachten onder de oksel gestoken
in onherstelbaar vormverzuim
–
a capella kussen we, dieren wijdbeens
we hijgen onze warmte kwijt
fantaseren natuurgetrouw
wat je kirt ben je zelf
–
zingen zou je holle bolle
van de levende poppen
om niet gevonden als standbeeld
door zwakke enkels bezweken
–
we bijten tegelijkertijd kussen
schenkel met kippenvel
wie van ons rilt er wie van ons
rilt onze benen uiteen
–
het samentrekken maakt de holte
het handwerk van de vervreemding
ongeacht de officier op wacht
ontploffen pikken in monden
Een mooi onderwerp in mooie taal. Ik waag me aan een analyse. Gedachten onder de (derde?) oksel gestoken: lust laten prevaleren boven het (gezonde) verstand? Onherstelbaar vormverzuim: een daad met grote (negatieve) gevolgen? Het formele wordt bij seksueel contact natuurlijk sowieso al gauw achterwege gelaten! ‘A capella kussen’ past hierbij. Het kan misschien worden opgevat als kussen zonder na te denken: zonder ‘de begeleiding van’ gedachten. En wat je kirt ben je zelf, ja: wat je zegt ook […]. ‘Zingen’, in de derde strofe, sluit aan bij ‘a capella’ in de tweede, maar geeft ook goed het gevoel en de klanken weer tijdens ‘de daad’. Wat volgt is interessant: ‘levende poppen om niet gevonden als standbeeld door zwakke enkels bezweken’. Ik schrijf de zin expres even zonder onderbrekingen. Het is een elliptische zin met veel (verstopte) betekenissen. Ik zal er een paar boven water proberen te halen (het ligt er vooral aan hoe we de zin opknippen in stukjes). ‘Levende poppen’, bijvoorbeeld, doen aan sekspoppen denken, maar zijn ook op te vatten als mensen die elkaar niet goed kennen; waarvan de buitenkant er het meest toe doet (dus). Gaat het om een one-night stand? ‘Om niet’ (voor niets), lijkt dit te bevestigen. Seks puur voor het plezier! ‘Om niet gevonden als standbeeld’, suggereert een betekenis als: om niet een standbeeld gevonden te worden (om niet het etiket ‘stijf’ opgeprikt te krijgen), zoiets. En de betekenis verandert weer wanneer we de zin anders opknippen: ‘als standbeeld door zwakke enkels bezweken’. Rechtop staande standbeeldjes (ik heb er een gehad) breken meestal op hun zwakste plek: de enkels. Van ‘staand’ standbeeld naar liggende levende pop, zullen we maar zeggen: de juiste houding in bed!
Dat ‘enkels’ bezwijken wanneer je met z’n tweeën bezig bent is niet zo verwonderlijk (enkels als meervoud van enkel)! En het wordt nog interessanter als we het woord ‘enkels’ als een soort cryptische omschrijving van het woord ‘paar’ opvatten. Alsof een paar ‘zwakke enkels’ vreemdgaan! Het paar waarvan ze deel uitmaakten zat blijkbaar toch niet zo goed in (bij) elkaar. De laatste strofes spreken vreemdgaan niet tegen. Benen die ‘uiteen gerild worden’ hoeven niet per se bij elkaar te horen. Maar toegegeven: bij dit soort poëzie weet je het nooit zeker. In elk geval is ‘enkels’ in dit verband een toverwoord. Het vervult de functie van twee spiegels die op elkaar gericht de aandacht eindeloos laten kaatsen.
Het zal duidelijk zijn: associatief schrijven kan wondermooie resultaten opleveren. En dat gebeurt in veel gedichten van deze bundel. Vooral in de korte(re). Lange gedichten lijken wat minder geschikt voor deze stijl van schrijven. Wonderen gebeuren nu eenmaal plaatselijk en je moet als lezer veel energie hebben om een lang gedicht tot het eind toe te volgen (niemand heeft mij ooit helemaal kunnen overtuigen van de noodzaak van een lang gedicht, Homerus uitgezonderd). Niettemin, ook hier slaagt De Jong meestal in haar opzet. Een voorbeeld is het lange gedicht ‘object tot beschikbare ruimte’, dat ik prefereer boven een gedicht als ‘geheimhouding van het gepasseerde’. Het laatste gedicht heeft iets pathetisch (door de grovere toon, de stelligheid) en krijgt iets vermoeiends met al die keuzemogelijkheden (bij Tonnus Oosterhoff werden de juiste woorden nog ‘ingevuld’ door de computer). Een fragment uit ‘object tot beschikbare ruimte’:
(…)
–
permanent interfacen, koppelteken wezen
signalen van water vertalen
naar codes voor land, het
murmelen van grond naar iets vloeiends
–
is het zoet is het goed?
is het zout is het fout?
ik doe moeite
–
te knopen het einde van vloeibaar
aan het einde van vast, het einde van
reikwijdte aan het begin van aanraking
–
aan de einder de maalwerktuigen
(niet mijn pakkie-an)
–
ik ben voorland
ik ben vereniging
ik ben altijd als eerste aan land, geen grote stap
voor een stoffelijk ding
–
(…)
Een kleine stap voor de mens en een grote stap voor de mensheid? Dit gedicht laat zich minder moeilijk lezen dan de meeste kortere. En dat is goed. Bij een lang gedicht moet je niet ieder woordje open hoeven pellen. De boter kan wat dunner worden gesmeerd. Niet dat ik helemaal geen kritiek heb op die korte gedichten, overigens. Bij een gedicht als ‘maar jezus’ – met aanhalingen van regels uit andere gedichten – overheerst m.i. de constructie te veel, waardoor het geheel intuïtief minder overtuigt. Hoe leuk de plot ook is (Jezus wordt erin aangesproken, en pas de laatste regel valt met de deur in huis).
Wél heel mooi vind ik:
hoe zout de zee soms star maakt
–
toen bleek ik mezelf opgebaard
een speling van het licht
het was krapper dan krap
–
toen ik werd opgedoekt
klam van de kalmte
de troeven in de zak gestoken
–
toen bleek ik een speling van de troeven in mijn zak
Een brandkastje, dit gedicht! Er moet wel iets waardevols in zitten. Op de titel kom ik later terug (altijd een goed idee als het ijs nog te glad is). Het woord ‘opgebaard’ doet aan een dode denken. Bleek de ‘ik’ toen pas zichzelf? Dat kan (als het leven voltooid is, zijn we pas ‘compleet’ onszelf). De tweede regel zegt me dan nog niet zoveel, maar ‘krapper dan krap’ weer wel. In een kist is de ruimte niet erg groot. Krapper dan krap, ja, omdat krap nog een beetje ruimte veronderstelt en dood echt wel dood is: je tijd in de ruimte is compleet voorbij. De vierde regel geeft me moed: ik begrijp dat ‘opgedoekt’! Een lijk wordt soms immers in een doek gewikkeld. Dan is dat ‘opgedoekt’ een leuke woordspeling. En ‘klam van de kalmte’? Nou ja; kalmer dan dood kan niet. Maar goed; klam zet me even klem.
In de laatste twee regels is er sprake van een zak. Dat legt een link met ‘opgedoekt’. Men kan ook opgedoekt worden in een zak. Het lichaam zelf is ook als een soort zak op te vatten (met wat botjes erin). Leuk. Maar het was niet zozeer het lichaam, als wel de ‘ik’ die werd opgedoekt. En het zijn ‘de troeven’ die in de zak zijn gestoken, als een spel kaarten. De ‘ik’ en ‘de troeven’ hangen samen. En de laatste regel van het gedicht vertelt ons hoe: ‘ik bleek een speling van de troeven in mijn zak’. Voor ‘troeven’ kunnen we hier ‘mogelijkheden’ lezen. Dat maakt van de zak meer dan alleen een ‘bodybag’: het hele leven van de ‘ik’ past erin. De ruimte die de ‘ik’ heeft om zijn mogelijkheden te verwezenlijken wordt in dit gedicht ‘een speling’ genoemd. Dat is meestal niet veel ruimte. En daarmee zijn we weer bij ‘krapper dan krap’ terug. En kijk: in de tweede regel, waar ik aanvankelijk weinig mee kon, staat het woordje ‘speling’ ook. Speling van licht en speling van troeven! Dat de ‘ik’ zichzelf opgebaard ziet kan een speling van het licht zijn: iets wat alleen maar zo ‘lijkt’ (zonder dat er echt sprake is van een lijk). Maar ‘een speling van het licht’ kan nog zoveel meer betekenen. Misschien is het hebben van een ‘ik’ alleen maar schijn, en blijkt dat als we doodgaan! Het woordje ‘licht’ kan ook een manier zijn om de ziel aan te duiden, die even ‘gespeeld’ heeft met (de troeven van, de mogelijkheden van) het lichaam. ‘Het was krapper dan krap’ lijkt daar zelfs op te wijzen: als een constatering van de (nu bevrijde) ziel achteraf. Nogmaals: een schitterend gedicht!
Intussen ben ik met mijn laatste interpretatie van ‘licht als ziel’ op glad ijs aangekomen. Wie niet in een ziel gelooft, zou het woord ‘licht’ niet gauw zo interpreteren. Wat we (bewust of onbewust) geloven bepaalt in zekere zin de ruimte van onze interpretatiemogelijkheden. Mijn interpretatie zegt dus meer over mijzelf dan over het gedicht. Het is een beetje als bij een Rorschachtest: de woorden (lees: inktvlekken op papier) roepen associaties op. En net als bij een echte Rorschachtest zoekt mijn onderbewuste er de betekenissen bij, die voor míj relevant zijn. De poëzie van Saskia de Jong doet wat dit betreft aan die van B. Zwaal denken. Dezelfde intuïtieve woordspelingen, hetzelfde (hoge) vochtgehalte, hier en daar. Waarmee ik bedoel dat de gedichten dreigen te verslippen (ik moet zeggen: ontglippen). Ze bestaan – als zandkastelen in een regenbui – nét op het randje van betekenis. Een betekenis die flexibel is en voor een groot deel aan de lezer wordt overgelaten. Dat is natuurlijk prachtig! Maar het heeft ook zijn beperkingen. De gedichten lijken soms een beetje op elkaar, en men vergeet ze gauw. In de volksmond zouden we zeggen: ze missen ruggengraat. Als ze nog natter (intuïtiever?) waren bleef er niets te lezen over. Dat roept vragen op over het (zout)gehalte van de dichter. Is Saskia de Jong misschien bang voor zout (bang om ergens op vastgelegd te worden)? Zout kan een (te) uitgesproken smaak opleveren, maar zorgt ook voor pit. Zout is fout, schrijft ze, en volgens de titel van het laatst geciteerde gedicht maakt zout de zee soms star. Is die starheid haar uitdaging? Het lijkt de achilleshiel van deze poëzie. En – verdorie! – achilleshielen en enkels vallen praktisch samen…
____
Saskia de Jong (2020). Het jaagpad op en af. De Harmonie, 92 blz. € 24,90. ISBN 9789076168937