Ton Peters (Dieren, 1952) was leraar wiskunde en geschiedenis en is redacteur, dichter en bloemlezer. Hij is redactielid van Drents Letterkundig Tiedschrift Roet en van De Wasknijper, een onregelmatig verschijnend blad van de vereniging i.o. tot instandhouding van het detail in het menselijk bestaan. Hij schrijft liedteksten voor cabaretgroepen en musicals.
Inge Boulonois sprak met hem.
foto Trees van der Velden
Je eerste officiële bundel Vanwege het Getal, bevat je gedichten tot 2013. Daarvoor verschenen er verschillende bibliofiele publicaties. Wanneer kwam je eerste bibliofiele bundel uit?
Mijn eerste bibliofiele bundel Lessen in Gespletenheid verscheen in 1996 als eenentwintigste deel van De Kwartelreeks bij uitgeverij De Klencke Pers. Hij bevat een aantal sonnetten, vrije verzen en vertalingen. Voor dezelfde uitgever schreef ik een nieuwjaarsgeschenk. Mijn publicaties beperken zich niet tot poëzie/light verse. Ik schreef een aantal boeken op het grensgebied van geschiedenis en techniek. Een van mijn favoriete werken is Het Grote Torenboek. Daarvoor volgde ik een jaar lang de restauratie van een middeleeuwse toren en deed ik uitgebreid archiefonderzoek.
Een zevensprong word je wel genoemd, omdat er van jou veel aan poëzie gerelateerde activiteiten uitgaan en bij je samenkomen. Zo ben je initiatiefnemer van de jaarlijkse Driekdag, je zit in de jury van het Nederlands Kampioenschap Light Verse-dichten, je bent betrokken bij Roet en was medeorganisator van een zevendaagse literaire wandeltocht. Hoe ben je in die activiteiten gerold?
Soms word je uitgenodigd, soms bedenk je zelf iets en soms ontstaat iets uit woede. Dat laatste was het geval bij het organiseren van de Driekdag. Corien, de weduwe van Driek van Wissen, vertelde me dat een paar handige jongens flink wat subsidie hadden binnengehaald om een Driek memorial te organiseren. Je snapt het al, die memorial kwam er niet en het geld was op. Ik ben met Corien, Jean Pierre Rawie en mijn zoon Kasper in Drieks stamcafé De Wolthoorn in Groningen gaan zitten en binnen een uur hadden we de eerste Driekdag geregeld, mede dankzij de genereuze steun van de kroegbaas. Sindsdien is er sprake van een jaarlijkse traditie. Zo simpel gaan de dingen soms.
De Zevendaagse was een idee van mijn vriend Jan Veenstra. Twintig dichters een week langs belangrijke literaire plekken in het noorden laten wandelen. Het leidde tot een bijzonder boek met o.a. bijdragen van Kopland en Ter Balkt. Soms ontstaan samenwerkingsprojecten spontaan. Zo is uit een uitwisseling tussen mij en Driek van Wissen de heuse ridderroman Degenhard ontstaan waaraan meer dan twintig dichters, waaronder Jaap van den Born en Ivo de Wijs, hebben meegewerkt. En soms word je dus gevraagd voor de redactie van een blad of voor een jury. Niet altijd een eenvoudige bezigheid, vooral niet als je met miskende literaire grootheden in aanraking komt.
Je vormt samen met de dichters Rob Boudestein, Gezienus Omvlee en Ben Hoogland het Light Verse Collectief. Waarom vind je het aantrekkelijk om in een groep publicaties te maken en op te treden?
Ik was al een tijd bezig met het promoten van het light verse in het noorden van Nederland, verzorgde zelfs via de radio een wekelijkse cursus waarvoor gezien de reacties op de huiswerkopdrachten, aardig wat belangstelling was. Toen die uitzendingen stopten, bleef de behoefte aan contact met mededichters. Dus vroeg ik Rob, Gezienus en Ben die ik bij verschillende activiteiten had leren kennen of ze iets zagen in een collectief. Inmiddels werken we alweer heel wat jaren samen, hetgeen resulteerde in een aantal publicaties waaronder De dood en het peloton, wielergedichten in terza rima en Binnenkort Uitverkocht, ollekebollekes over standbeelden in de publieke ruimte. Dit jaar zou de op rijm gezette geschiedenis van de gruwelijke moord in 1881 op Mina Koes verschijnen, maar vanwege corona kon het bijbehorende theaterstuk niet doorgaan. Dus verschijnt in 2021 Mina, het ware verhaal, in de door Drs. P bedachte versvorm, het aquarium. De bijeenkomsten van het Collectief zijn altijd zeer aangenaam, de samenwerking is stimulerend en de gezamenlijke optredens zijn prettig.
Veel van je gedichten schrijf je op de fiets. Het verhaal gaat dat je soms na een fietstocht een gedicht zo op kunt schrijven. Heb je een gedicht wat zo aan is komen waaien?
Ik woonde vroeger twintig kilometer van mijn werk en fietste het hele jaar door, vijf dagen in de week. De neiging tot observeren en het natuurlijke ritme in mijn hoofd hebben zich toen vastgezet. Van veel sonnetten weet ik nog precies waar en wanneer ze ontstonden. ‘Echtpaar’ tussen Orvelte en Elp op een zomerdag langs het Oranjekanaal.
–
Het is een stel dat alles heeft gezegd
En enkel spreekt in lettergrepencode,
Zo’n stel dat de seizoenen en de mode
Een leven lang gevolgd heeft, levensecht
–
Ze kwamen langs de waterkant terecht
Niet om elkaar maar om de tijd te doden,
Zij leest een lauwe liefdesepisode
Terwijl zijn blik zich aan de dobber hecht
–
Zal zuster Els voor dokter John bezwijken?
Het deeg is stevig om de haak gekneed,
Een kwestie van gevoel en blijven kijken
–
Dan klinkt opeens een simultane kreet
We zien het paar een hoogtepunt bereiken,
De dokter en de visser hebben beet
Je bent een van de weinige dichters wiens zoon eveneens dichter is, zelfs stadsdichter van Groningen was. Je schrijft lichtvoetige, gebonden poëzie. Doet je zoon dat ook? Zijn er verschillen tussen zijn en jouw gedichten?
Mijn zoon Kasper schrijft nu hoofdzakelijk gedichten voor kinderen, hij is een vaste schrijver voor het blad ‘Dichter’ van Plint. Hij begon met o.a. Bart FM Droog in het collectief ‘Epibreren’ dat in de jaren negentig van de vorige eeuw de Nederlandse podia onveilig maakte met luidruchtige en vlammende verzen. In die tijd hadden we uiteenlopende opvattingen over poëzie. Ik kan me nog een discussie herinneren waarin hij rijm de reddingsboei voor talentlozen noemde. Hij ontkent nu trouwens dat hij ooit zoiets gezegd heeft. Inmiddels hebben we samen al een aantal projecten tot stand gebracht. Ik schreef liedteksten voor zijn musicals en hij schreef mee aan mijn historische boeken. Wat mij als vader trouwens dubbel goed deed, is dat hij laatst een poëzieprijs won voor een gedicht dat rijmde en een vrij stevig metrum had. We lezen elkaars werk regelmatig, maar hebben geen concrete plannen voor de toekomst. Al is een gezamenlijk prentenboek nog een van onze dromen.
Op Het vrije vers, het bolwerk van light verse, schrijf je niet alleen als Ton Peters, maar ook onder je pseudoniem Otto van Gelder. Bij beide speelt vergankelijkheid en weemoed, gewoonlijk gelardeerd met humor, een prominente rol.
–
Welzeker heeft mijn vader zich vergist
Toen hij ooit in de echtelijke sponde
Heel even onherstelbaar opgewonden
Zijn zaad aan mijn verwekking had verkwist
–
Bij voorkeur leefde hij als calvinist
Gedurig in de schaduw van de zonde,
De dagen door rechtlijnigheid verbonden
Waarin het recht op vreugde werd betwist
–
Mijn moeder daarentegen was voortvarend
Inzake de geneugten van het vlees
Hetgeen ze ook herhaaldelijk bewees,
Soms onrust, maar veel vaker opzien barend
–
En steeds weer weet ik, naar hun foto starend
Dat ik nooit van gespletenheid genees
Van jou ken ik uitsluitend vormvast werk. Daarnaast schrijf je ‘tamelijk’ vrije verzen. Dat zal mogelijk een van de redenen vormen dat je het aandurfde om de bekende Amerikaanse dichter Ted Kooser, winnaar van de Pulitzerprijs in 2005 en twee jaar lang Poet Laureate, naar het Drents te vertalen: ‘De maon hef nacht under de nagels’ (Het Drentse Boek, 2019). Wat Kooser schrijft staat ver van light verse af, zo’n vertaling lijkt me een hele onderneming. Het origineel en jouw vertaling van ‘At the Cancer Clinic’ zijn hier te lezen. Waarom wou je Ted Kooser vertalen? En waarom naar het Drents, en niet naar het Nederlands?
Ik had al wel ervaring met poëzie vertalen. Mijn vertalingen van de gedichten van Eminescu zijn in diverse bloemlezingen opgenomen. Ook had ik enige ervaring met schrijven in het Drents. Ik verzorgde zelfs met collega/vriend Jan Veenstra het Drentse boekenweekgeschenk. Ik was trouwens al vrij snel gefascineerd door het Drents toen ik in het noorden ging wonen; een taal met een eigen woordenschat, een eigen syntaxis en een eigen literatuurgeschiedenis. Ik erger me nog steeds aan het dedain waarmee over streektalen gesproken wordt. Wie zich er echt in verdiept, ontdekt literaire juweeltjes. Ted Kooser was een dichter die mij onmiddellijk raakte. Het verbaasde me dat hij in Nederland zo weinig bekendheid had; nog nooit had hij bijvoorbeeld op Poetry International opgetreden. Dus besloot ik hem in het Nederlands te vertalen voor een poëzieproject. En dat lukte maar half. Toen ik het in een onbewaakt ogenblik in het Drents deed, kreeg het veel meer van de oorspronkelijke kracht. Dus besloot ik om Kooser via de omweg van het Drents in Nederland te introduceren. Het lukte me alleen maar met hulp van collega’s en wat zeer betrokken redacteuren. Natuurlijk is het financieel een waagstuk: poëzie is verre van winstgevend en met het Drents trek je in Nederland ook al geen volle zalen. Maar soms moet je dwars tegen elke logica dingen doen omdat ze domweg gedaan moeten worden. Gelukkig zijn er nog uitgevers die zo’n gok willen wagen.
Wat gaan we de komende tijd van je horen, Ton?
Ik hoop binnen nu en twee jaar een bundel met mijn beste sonnetten uit te geven. Dat worden dus nog heel wat fietstochten.
Een kort en actueel vers.
–
Dat ik haar in de J P Coenstraat zag
Betreur ik nu al jaren elke dag
En niet omdat ik met haar ben getrouwd
Maar goeie God, wat was die straatnaam fout