Een open gesprek tussen Mirthe Smeets en Miguel Santos (pseudoniem van Renato Proper).
De roots van Miguel Santos (33) liggen in Brazilië. Hij groeide op bij Nederlandse ouders, in Rotterdam, samen met zijn, van oorsprong Indonesische broer. Of zijn interesse in talen, klanken, culturen begonnen is door de anderstalige woorden die hij als kleine baby hoorde, weet hij niet. Feit is dat hij er al vroeg in geïnteresseerd was.
Miguel heeft een druk leven, met twee banen in de horeca, bij De Schouw en Theater Zuidplein. Hij is, samen met Jeroen Naaktgeboren, host van de PoetsClub van café De Schouw. Daar dragen dichters elke woensdagavond nieuw werk voor. Ondanks zijn drukke werkleven vindt Miguel tijd om te dichten. Want daar gaat het hem om: hij heeft zijn leven zo ingedeeld dat hij genoeg tijd overhoudt om na te kunnen denken over zijn teksten, om ze op te kunnen schrijven, uit te werken en voor te dragen. Een leven in het teken van de letteren.
Mirthe Smeets is tekstschrijver bij Tekstschrijvers.
foto Mirthe Smeets
Hoelang dicht je nu al?
Sinds het einde van de basisschool, begin middelbare. Een exact moment weet ik niet precies, maar mijn eerste tekstjes waren vooral gedachten of korte rijmpjes. Of gedachten opgeschreven op een ‘poëzie-achtige manier’: afgebroken zinnen, witregels, eerste pogingen tot vrije verzen. Vanaf halverwege mijn tienerjaren groeide de interesse en passie voor de letteren het sterkst. Na mijn eerste bezoeken aan het literaire podium Nur Literatur en later poetry slams dacht ik ‘Oh, wacht. Poëzie kan ook cool zijn en knallen op een podium.’ Sindsdien ontkom ik er niet meer aan.
Ernest van der Kwast, de mede-organisator van Nur Literatur, raadde mij een pseudoniem aan: Miguel (tweede voornaam) en Santos (geboorteplaats), om een link te hebben met de Braziliaanse roots.
Ik heb je zo nu en dan gesproken tijdens de coronaperiode. Je ging in deze tijd terugkijken en ordenen, had ik het idee. Klopt dat? Wat leverde je dat op?
Ja en nee. Veel losse gedichten liggen nog altijd opgestapeld. Maar tijdens het verzamelen kwam er ook een selectie naar boven die misschien te bundelen valt. Of te bewaren voor een latere compilatie of een idee. Een enkel idee dat ontstond tijdens de Boekenweek heb ik wel in een soort mini-bundel gegoten, getiteld OVER DWARS. Door de lockdown zakte de motivatie om dat af te maken een beetje weg, maar door aanvulling van wat oudere gedichten kreeg het een nieuwe impuls. De selectie voor dat idee veroorzaakte ook weer een nieuwe ‘nog aan te werken’-stapel.
Na eerst veel binnen te zijn geweest, ging je er af en toe op uit. Waar heb je zitten schrijven? Heb je daarbij rituelen?
Ik schrijf niet echt op een vaste plek. Digitaliseren en redigeren gebeurt wel voornamelijk thuis, maar nieuwe teksten ontstaan vooral buitenshuis. Dan zit je bijvoorbeeld in Heilige Boontjes aan de koffie, een andere plek waar koffie is of op het terras bij de Schouw om een borrelend idee uit te werken of in café Verward. Ik heb ook wel eens midden op een dansvloer gestaan met mijn telefoon in mijn hand een gedicht geschreven. Of tijdens mijn werk op notitieblokjes of aan een bar op bierviltjes. Als een gedicht je overvalt, moet je actie ondernemen ongeacht waar je bent. Of het onthouden om later uit te werken.
Het enige echte ‘ritueel’ is misschien dat ik niet doe aan ‘zinnen noteren’ of ‘halve gedichten’. Als ik schrijf, schrijf ik wel een heel gedicht. Kort of lang, dat maakt niet zoveel uit. Om de ingeving die je dan hebt meteen vast te grijpen voor je het bent vergeten. Het af krijgen van een gedicht is het uitgangspunt, schaven kan altijd nog. Schrijven in een vast boekje heb ik lang volgehouden, maar je kunt op alles schrijven. Ook op je telefoon, al is dat bij mij soms meer noodzaak dan gewoonte. Met de hand schrijven of op de typemachine doe ik het liefst. Een beetje handarbeid mag best.
zoals de lege stoel tegenover me
altijd maar een stoel zal blijven,
al zou je er op gaan zitten
–
zoals je mij niet pakt
door er simpelweg niet te zijn
zullen deze woorden nooit meer worden
dan woorden zonder gewicht
–
zoals ‘wij’ zal doorgaan als
ik die jouw muntthee drinkt
en maar geforceerd een gesprek probeert
te voeren met een lege plek over fantoompijnen
–
gedichten zijn geen kinderen, lief
zeker niet die van ons
daar zijn geliefden voor nodig
voor gedichten slechts pen en papier
–
uit de bundel 2.12 PSYCHOSIS (2019, in eigen beheer)
Je ging wat meer lezen, vertelde je. Wat las je en wat deed je ermee?
Vooral veel poëzie. De lockdown-periode was in dat opzicht erg vruchtbaar voor het consumeren van andere taalconstructies, beelden en sferen die je op nieuwe ideeën brengen. En je woordenschat verbreden. Of gewoon die stapel ongelezen boeken eens een kopje kleiner maken. Wat klassieke en oudere auteurs lezen, zoals Arthur Rimbaud, Horatius, Armando, Carlos Drummond de Adrade of Bukowski. Maar ook de moderne dichters zoals Ellen Deckwitz, Derek Otte, Hagar Peeters, Dimitri Verhulst, Nafiss Nia en Maria Barnas heb ik met plezier opengeslagen.
De gedichten die je langs de Maas schreef en bij de Oude Haven heb ik min of meer zien ontstaan. Je werkt echt snel! Hoe doe je dat?
De Braziliaanse dichter Márcio-André legde me ooit uit toen hij in Rotterdam was voor Poetry International Festival dat ‘de poëzie niet in dienst staat van de dichter, maar de dichter in dienst staat van de poëzie’. Dat betekent dat jij als dichter alleen maar het kanaal bent voor de poëzie om zichzelf te laten gelden. Spreekwoordelijk hangt de poëzie al in de lucht en moet je jezelf ervoor open stellen om die te (ont)vangen. Mijn docent CKV Drama op de middelbare school Jules Terlingen zei me eens ‘vind de rust’. Toen doelde hij op de rust die je moet vinden voordat je het podium oploopt tijdens een toneelvoorstelling. Met schrijven doe ik vaak hetzelfde. Op dat rustpunt vind je de woorden, de zinnen en de logica ervan. Het vindt allemaal plaats in je hoofd, maar daar kun je doorheen navigeren op zoek naar die rust. Soms duurt het wat langer, maar als ik het vind kan ik ook meteen beginnen. En dan maakt het eigenlijk ook niet uit waar ik ben of waarmee of waarop ik schrijf. Alsof je het bijna letterlijk voor ogen ziet. Of je dan in een park bent, aan een bar zit, in de keuken of het openbaar vervoer is dan helemaal niet belangrijk. Dat gedicht of die tekst opschrijven telt, de rest is bijzaak.
Online gebeurde er ook van alles op poëziegebied. Jij deed daar soms aan mee. Livesessies op Instagram. Niet iedereen heeft dat meegekregen. Welke optredens en initiatieven er waren op dichtersgebied en waar kun je dit alsnog volgen of bekijken?
Dat was wel opvallend ja. Veel podia gingen simpelweg online verder, om publiek vast te houden maar vooral ook uit dat gat te houden van afzondering, eenzaamheid en motivatiedips. Kunst als medicijn, zou je kunnen zeggen. Zo had Spraakuhloos een wekelijkse online open mic, hield Poetry Slam Rotterdam een paar digitale slams. En de PoetsClub Rotterdam is ook digitaal gegaan. Hele andere dynamiek, maar het delen en beluisteren van andermans woordkunst was ontzettend welkom deze periode.
Je bent betrokken als host bij de Poetsclub. Hoe ziet die rol eruit in deze tijd?
Digitaal. Daarbij hebben we ook meerdere online meeting platforms geprobeerd om bijvoorbeeld zoveel mogelijk dichters in een sessie te kunnen gooien, maar indien de livestream niet lukte er ook publiek in toe te laten. Dat was heel erg wennen, zoeken naar wat werkt en wat juist niet. Voor iedereen was het nieuw, maar we wilden wel dat de PoetsClub door zou gaan, ook voor de dichters zelf. De PoetsClub is in de kern niet alleen leuk voor publiek, maar ook voor de dichters en zeker diegene die vaker komen. Er wordt niet zozeer geëist maar wel gevraagd om minimaal één nieuw of nog nooit voorgedragen of gepubliceerd gedicht te doen. Ook online bleef dat goed overeind, al was er soms minder ruimte om er meer te doen. Slechte verbindingen gooiden nog wel eens roet in het eten, wat soms wel grappig was. Maar in het echt werkt ook voor de magie van de avond toch het beste.
Op welk(e) gedicht(en) ben je nu echt trots? Waarom?
Het klinkt heel afgezaagd, maar eigenlijk allemaal. Veel gedichten ontstaan ook op de gekste momenten en gaan over uiteenlopende dingen. Maar altijd is er een tevredenheid bij het eindresultaat. Maar als ik dan moet kiezen: tijdens mijn deelname aan de Poetry Slam Rotterdam vorig jaar deed ik het gedicht ‘Vervader’, wat zowel als idee goed op papier uit kwam en ook nog heel sterk was om voor te dragen uit het hoofd. Eén van mijn langere gedichten, maar bij dat gedicht kwam alles samen en daardoor goed over. Terwijl het één van mijn meest persoonlijke gedichten is.
–
I.
–
over iets meer dan een jaar
bereik ik de leeftijd
van de man wiens standbeeld
al sinds 1931 prijkt op
en waakt vanaf de Corcovado
–
zowat de halve lengte
van de oceaan tussen dat wereldwonder
en mijn bescheiden bestaan
dat is tenminste groot genoeg
om vanaf hier mee te krijgen
–
zelfs de stad waar jouw verhaal
eindigde en het mijne begon
is in de loop der jaren
veranderd van een schaduw
naar een lichtpuntje in leven
–
het vraagt, kietelt, trekt
en roept soms via allerlei wegen
in stemmen en ogen en klanken
zoals kleine gele kanaries
misschien wel zingen over vergeet-me-nietjes
–
maar morgen na het feestgedruis
geen ochtendzon die alles
mooier maakt dan het was
maar sporen die verloren connecties
verraden van iets groters dan ik
–
II.
–
zoals gedocumenteerd in twee landen
geboren te Santos, genaamd zoals
twee mensen opgaven, verlaten door één
weggegeven voor beter en geen van beiden
weet wat er van het kroost geworden is
–
een vervader is niet voor niets
een in stand houder van de afstand
tussen zichzelf en een doorgegeven
geschiedenis in een pakketje genenafkomst
dat floreert tijdens bewuste onwetendheid
–
er bestaan gelukkig tuiniers
die weten van zaden besproeien voor groei
die weten van potgrond en voeding
die weten van verzorging van planten
zelfs als ze uit andere aarde zijn ontsproten
–
maar morgen na het feestgedruis
geen ochtendzon die tikt op ramen
‘como vai, tudo bem’ vraagt
maar één waarvoor de gordijnen zijn geopend
want je weet, maar nooit
Jules Deelder riep ook dat hij je goed vond na een optreden. Wat droeg je toen voor? Wat doet een dergelijk compliment met jou als dichter?
De eerste keer was tijdens een editie van de PoetsClub in 2015 geloof ik, waar Deelder toen op aanraden van Tineke van Café De Schouw naar toe was gekomen. Ik was ook de presentator die avond en na een pauze las ik een gedicht voor. ‘Zo, en dan kan ‘ie zelf ook nog dichten,’ waren de woorden als ik het me goed herinner. Jaren later was ik één van de mensen die een deel van zijn ‘Portret van Olivia de Haviland’ mocht inspreken. Dat stond los van dat compliment dat hij toen gaf, maar na het zien van de hele film kreeg ik er weer één van hem. Dat zijn wel de boosts waar je energie van krijgt en waardoor je denkt ‘goh, misschien kan ik toch wel wat’. Complimenten en positieve reacties op gedichten of optredens zijn leuk, maar ook zo weer voorbij en ben je weer terug bij af.
Wat zijn jouw plannen op poëziegebied? Waar werk je momenteel aan?
Nieuwe bundels maken. Ik heb niet alleen een stapel gedichten klaarliggen, maar ook een bijbehorend idee. Dat zijn de eerste prioriteiten. De laatste jaren is het me juist goed bevallen om meer met maken bezig te zijn en niet zoveel mogelijk op te treden. Dat laatste gaat sowieso al lastiger omdat ik ook nog werk. Ik ben nog helemaal niet zo bezig met optreedmogelijkheden, maar ook omdat er naast vele nieuwe podia ook veel nieuwe woordkunstenaars bij zijn gekomen. Iedereen wil een plekje op het podium en ik ben niet het type dichter dat vooraan de rij gaat staan, maar wacht rustig mijn beurt af. En ondertussen doorschrijven, ontwikkelen en maken. Al kijk ik wel uit naar een échte PoetsClub-editie.
in de huid is gaan wonen
dient een nieuwe
zich alweer aan
–
probeer het er maar eens
uit te masseren
. kussen
. vrijen
. beminnen
–
het zal opnieuw gaan branden
passie is tenslotte
een vorm van vuur
–
teugels van verlangen
werken niet op gesloten ogen
–
daar waar vuur is
schijnt ook licht te zijn
But I’m wide-eyed
And I’m so damn caught in the middle’
(London Grammar)
–
niemand aanwezig om te zeggen dat het goed is
of komt, terwijl alle ramen en deuren toch wijd open
staan, er rent een wind heen en weer, buiten
speelt het gekoer van duiven met het gefluit van mussen
–
bij gebrek aan koffie maar een oplossing
waar de woorden en zinnen over kunnen surfen, zo
je hoofd uit zonder over elkaar te struikelen
–
‘mag het licht uit’ vraag je nog, puur en alleen
om het zelf weer aan te kunnen doen, zelf
tenminste nog iets in de hand, er rent een wind
een estafette, doe mee en grijp ook mis
–
excuseer, er wordt hier al gepoogd te leven
standbeelden zijn we onderweg naar huis al verloren
buiten adem, langs contouren van niemand, er rent een wind