Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceerde artikelen, recensies, verhalen en gedichten in o.a. ZINK, photogénie, De Witte Raaf, Rekto;Verso, The Art(s) of Slow Cinema, Umbra X, De Wereld Morgen en Une Quarantaine. Momenteel werkt hij aan de roman Autodafe, de installatie House of David en het toneelstuk Xenophilia.
Een Praagse Lente (hieronder) is de eerste cyclus van wat de gedichtenbundel Mythomaniën moet worden.
Praagse Lente
voor Peter, ontvangen in een vreemde taal
–
en mocht ik onverhoopt vroegtijdig sterven
–
laat het dan zijn op een dag als deze,
(fragiel voorschot op de Praagse lente)
over vijf minuten misschien, als ik dan toch
op zoek naar sigaretten het huis verlaat
–
op mijn huid het gloeien van de nacht,
de vingers van een Slowaakse schooier,
en de branderige sporen van zijn baard
die cirkels trok rondom mijn geslacht
–
en de mogelijkheden van de ochtend,
de ochtend na de nacht, variaties
die mijn leidmotieven herschikken
als in de goudberg van Bach
–
ik vertik te geloven in een God
die hierin geen muziek ontwaart
–
II.
–
en mocht ik onverhoopt vroegtijdig sterven
–
leg me af in deze bevlekte lakens,
(residu van gestuntelde onstuimigheid)
in een kist van jouw ebbenhouten golven,
laat me maar neer op het ritme van maart
–
aan de rand hiervan mag je dan
nog één keer liegen hoe dit, wat
het dan ook is, voor eeuwig duren
zal, hoe je niet vergeten zal, want
–
beloftes gemaakt in de niemandstijd
na het in een kluwen uit elkaar vallen
van twee gespeeld verlegen lichamen
tussen de vuile sokken en paperbacks
–
gelden slechts zolang het duurt
wankelend op één been, slaap
dronken, jouw huid te dichten;
in tegenlicht gevatte eeuwigheid
–
III.
–
en mocht ik onverhoopt vroegtijdig sterven
–
vertel hen van de volgezogen ochtend,
gesprekken over kwantumfysica en God,
het verschil tussen begrijpen en ervaren
wanneer ik mijn honger in jou neerstak
–
te waterige koffie bij het likken van
nutella uit de lepel, die ene sigaret,
opgespaard zolang het kon, om
maar niet uit bed te moeten
–
vertel hen van deze ochtenden alsof
ze echt gebeurd zijn en niet slechts
de verzinsels van een eenzaam kind dat
uit verlangen aan zichzelf stukloopt
–
IV.
–
en mocht ik onverhoopt vroegtijdig sterven
–
zeg dan aan mijn moeder dat zij niet langer
bang hoeft te zijn voor wat ik was,
mijn onrust zal verdwenen zijn en met haar
de schaamte om haar manke zoon
–
laat mijn vader weten dat ik het begrijp;
het is ok, hij deed zijn best, ik heb
weinig talent tot vergeven maar ben
met een zwak geheugen gezegend
–
en indien mijn vrienden zich beklagen,
in een late zomernacht, om de stilte;
dan was het niet vergeefs, meer kan ik
niet vragen van deze bende bedelaars
–
maar laat de dronken honden slapen
in de hoofden van mijn exen, gun ze
te vergeten hoe ik tevergeefs
probeerde lief te hebben
–
V.
–
en mocht ik onverhoopt vroegtijdig sterven
–
weet dan dat ik het missen zal, dit alles,
de bomen, de huizen, de mannen,
het slenteren in een stad wier naam
sloom rijmt op de tijding van een rivier
–
en vergeef mij alle zonden waar de tijd mij
voor ontbrak, ik was een trage leerling
maar stopte nimmer met mislukken
in wat ik gulzig ondernam
–
en laat het dan geweten zijn, dat
ik het godverdomme missen zal, dit
ordinaire ondermaanse in al haar
schrikbarende teveel. En vertel
–
de onbewogen sterren van mijn sterven;
niemand zal eerstdaags nog proberen,
in de zwarte ruimte tussen hen
het verhaal van jou en mij te lezen.