door Hans Franse
–
We zijn langer in Nederland dan anders. Voor het eerst sinds twintig jaar heb ik de komst van de lente in mijn eigen land en stad meegemaakt; alle clichés klopten, alle woorden ook: ontbotten, teder groen, prille takbedekking, klein vogelijn op groene tak, wat songh het vrolijk vogelkijn… , een nieuwe lente een nieuw geluid.
Ik wandel van het Haagse Voorhout naar Scheveningen. Huygens woonde er, als secretaris van Frederik Hendrik en andere Oranjes. Bijna tegenover de plek waar Baron Hop exquis snoepgoed ontwikkelde (het Haagse Hopje). Misschien liep Onno Zwier van Haren hier, woedend over zijn val.
Er is veel Couperus in de buurt: een beeld van Kees Verkade van de schrijver met strohoed ten voeten uit. Het is niet zijn beste beeld. Fréderic Bastet, Couperusbiograaf, zei ooit tegen me: ‘Dat is toch niet Couperus, dat is Keesje het diakenhuismannetje’.
Ik loop over de Denneweg; hier vlakbij woonde Martinus Nijhoff. De Haagse Kunstkring is ook het huis van dichterlijke collega’s: integratie van de kunsten. Kurt Schwitters trad er ooit op.
Op de Mauritskade ligt het geboortehuis van Couperus. Iets verderop het bruggetje waar Takma overheen liep op weg naar zijn steeds ouder wordende geliefde: van oude mensen de dingen die voorbijgaan. Er is een Indisch restaurant in de Frederiksstraat, dat hoort daar.
In de Javastraat het huis van Albert Vogel, nu het Couperusmuseum. In de Surinamestraat, staat het echte Couperushuis -hij schreef er Eline Vere- te vervallen. Zijn buste staat er, kloek en stevig. Ook het Nassauplein is een Couperusplek; hij schreef er ‘Een lent van vaerzen’.
Verderop begint de Archipelbuurt waar Ferdinand Bordewijk met zijn eigenzinnige vrouw, de autodidactische componist Johanna Bordewijk-Roepman woonde. Ook P.C. Boutens -hij werd 150 jaar geleden geboren- woonde hier. Eentonig: ook Couperus woonde er.
Ik loop richting Vredespaleis, de steen geworden droom van Bertha von Suttner, en ga langs het Tolhuis de Scheveningse weg op. Achter de muur de Joodse begraafplaats, waarvan ik ooit de sleutel haalde, mijn hoofd bedekte en langs de graven liep. De toren van het Vredespaleis was zichtbaar: de droom die nooit uitkwam. Dat een Russische Tsaar, behept met een groot antisemitisme, Nicolaas II, een hek schonk voor dit bouwwerk maakte het verblijf op die begraafplaats wat wrang.
De Scheveningse weg is historische grond, Huygens loste het probleem op van een weg door de duinen die ‘Scheveling’ ontsloot. Dit wonder van vernuft was tegen betaling toegankelijk. Je kunt de wallen nog zien die hij ontwikkelde om het zand tegen te houden. Hij schreef een lang gedicht over die ‘Zeestraet’ en heeft als beloning een buste gekregen. Hij kijkt naar de muur van Sorghvliet, waar Jacob Cats de ‘godvruchtige moneymaker’ om Busken Huet te citeren, bad en werkte aan zijn ellenlange populaire rijmverhalen. In de roman van A. Alberts ‘Een Venster op het Buitenhof‘ bezoekt raadspensionaris Cornelis Musch de vroegere raadspensionaris Cats op Sorghvliet om hem advies te vragen.
Het is een genot hier te lopen onder de kruinen van de bomen, ouderwets romantisch gevoel. Bijna thuis passeer ik de kerk van de H. Antonius abt, waarin schilder en mozaïek-kunstenaar Molkenboer het grootste mozaïek ten noorden van de Alpen vervaardigde. Het is dankzij schrijver/politicus Aad Nuis ( hij woonde er bijna tegenover) dat het monument er nog is, de kerk stond op de nominatie afgebroken te worden: staatssecretaris Nuis zette het op de monumentenlijst.
Een melancholiek einde van de wandeling: het voormalige Appeltheater in de Duinstraat van het meest originele theatergezelschap vanaf de jaren zestig, dat van een paardentramremise een flexibel theater maakte waar onder leiding van Eric Vos en Aus Greidanus zeer originele producties tot stand kwamen. Helaas: alles gaat voorbij, ook een appel verrot.
Ik ga een klein oplopend weggetje in, een smeedijzeren hek door en beland op de begraafplaats ‘Ter navolging’, de oudste buiten de stadsgrenzen gelegen begraafplaats. Ik sta stil bij het graf van Betje Wolff en Aagje Deken, het geëmancipeerde duo dat schreef en politiek bedreef. De ondeugende Elisabeth Bekker ging er met een Frans officier vandoor, zij huwde ( helemaal vrijwillig ?) de veel oudere dominee Wolff en pionierde in de Beemster. Het speelse gedicht ‘Het menuet en de domineespruik’ lijkt een metafoor voor haar leven. Met de vrome bijna piëtistische Agatha Deken schreef zij ‘Sara Burgerhard ’in 1782. Zelfs de naam is een politieke keuze. De dames weken als politieke vluchtelingen, burgeressen, uit naar Frankrijk : ze liggen nu hier samen op dit intieme kerkhof. Hun boek is sinds kort gecanoniseerd.
Ik loop naar zee, denkend aan Willem Kloos, die over die zee schreef. Hij werd door zijn vrouw Jeanne Reynecke van Stuwe zodanig in de watten gelegd, dat hij van de drank en (daardoor?) van de poëzie werd afgeholpen.
Het weerhoudt mij er niet van om, denkend aan van Foquenbrock, een goed glas wijn in te schenken. Proost, op de literatuur.
afbeeldingen Hans Franse