door Hans Puper
In mijn vorige column schreef ik dat de lezer een gedicht weer tot leven brengt en dat doet ‘met zijn persoonlijkheid, zijn lees- en levenservaring en al dan niet bewuste poëticale opvattingen. Als tien lezers eenzelfde gedicht lezen, worden het in principe ook tien verschillende gedichten – niets nieuws, maar het is wel belangrijk om je dat te realiseren. Een dichter wordt door interpretaties soms verrast, doordat hij betekenissen in zijn gedicht gelegd blijkt te hebben die hij zelf niet vermoedde.’
Niet lang daarna werd mij een voorbeeld in de schoot geworpen. Tot mijn verrassing las ik op Facebook een gedicht van een goede kennis met wie ik al een tijdje geen contact had gehad. Er stond een foto bij van een mij onbekende flat, waarop een ruit is te zien die de omgeving weerspiegelt. Zijn woning is het niet; als hij was verhuisd, had ik het geweten. Dit is het:
WELTEVREDEN
‘s Avonds kijk ik bij mijn buurvrouw naar binnen
Overdag is haar raam een spiegel
ik geniet van het dubbele uitzicht
het zacht bewogen groen
de wolken boven de parkeerplaats
Alles is veel voor wie niet veel verwacht
Ze zwaait niet terug
misschien ben ik lucht voor haar
Bij het lezen ontstonden allerlei associaties. Ik zal ze beschrijven; natuurlijk kwamen ze veel sneller dan je ze kunt lezen. Ze zijn ook veel chaotischer en onvollediger dan ik beschrijf; soms verschijnen ze ook uitsluitend als beeld.
De eerste associatie betrof de titel. ‘Weltevreden’, dat is zo’n naam van huizen met bewoners die nooit de gordijnen dichtdoen, omdat ze niks hebben te verbergen. In het gedicht zijn ze ook open, kijk maar naar de eerste regel. ‘Ons honk’, ‘Nooitgedacht’, ‘Krèk wa’k wou’, dat zijn ook van die enge namen. Op verjaardagen van alle leden van het koninklijk huis wordt de vlag uitgehangen, met oranje wimpel uiteraard. Het ik in dit gedicht moet dus gefingeerd zijn, want mijn kennis is geen kleinburger.
Goed. De spiegeling, dat is duidelijk, die zie je op de foto. Dubbel uitzicht: ook duidelijk.
Hé, ‘Alles is veel voor wie niet veel verwacht’, Bloem, ‘De Dapperstraat’, daar heb je hem weer. Maar of het hier net als in Bloems gedicht gaat om levenswonderen die opeens worden getoond in hun hoge staat, lijkt me een beetje overdreven. ‘De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand / Door zolderramen, langs de lucht bewegen’, dat is toch wat anders dan een paar vage wolkjes boven een parkeerplaats. Wel zijn ook deze wolkjes ingekaderd door een raam. Grappig. Ironie natuurlijk. De retorische vraag in ‘De Dapperstraat’ over wat natuur nog is in dit land past hier mooi bij, want er is in ‘Weltevreden’ geen natuur te vinden, de flat staat in een nieuwbouwwijk, dat zie ik op de foto. Bovendien is die saaie, slaperige wijk iets heel anders dan Bloems grauwe stedelijke wegen en de in kaden vastgeklonken waterkant. Ook ironisch. En is ‘Weltevreden’ een knipoog naar die villaatjes uit de eerste strofe van Bloem? Kun je dat combineren met die flat? Als parodie misschien. En is die ‘ik’ dan een tevredene of lege? Het gedicht is een ironisch commentaar op ‘De Dapperstraat’, ten dele dan, net als ‘De Dapperstraat’ dat was op ‘Zelfkant’* van Vestdijk. Ook ten dele.
Laatste strofe. De buurvrouw zwaait niet terug, misschien is ze niet gediend van die jovialiteit. Doe je gordijnen dan dicht, mens. De laatste regel is mooi, we zijn we weer terug bij de spiegeling. Maar ook een beetje triest, mogelijk betekent de ik voor de buurvrouw helemaal niets. Zou zij overdag trouwens ook een spiegeling in de ruit van hem zien, op een ander tijdstip van de dag? Dat zou wel leuk zijn, dan is het gedicht zelf ook een spiegeling, je hoeft alleen buurvrouw in buurman te veranderen.
Het bovenstaande is nog onvolledig, een eerste indruk, geen interpretatie. Maar daar gaat het me niet om, wel om de afstand tussen mijn beeld en dat van de dichter. We voerden een korte dialoog op Facebook, waarin ik het gedicht als spiegel en de relatie met ‘De Dapperstraat’ noemde – veel minder uitgebreid dan hierboven.
Wat bleek? Weltevreden is een zorghotel in het centrum van het land, waar mijn kennis een tijdje verbleef – op de redenen ga ik hier niet in. Het gedicht komt hiermee in een heel ander licht te staan, zeker omdat hij in onze dialoog schreef dat poëzie voor hem altijd persoonlijk is. Is een interpretatie met mijn associaties als uitgangspunt dan bij voorbaat onjuist? Nee, ook niet volgens de dichter. Hij citeerde een mooie uitspraak van Nooteboom: ‘poëzie kan nooit over mij gaan, noch ik over poëzie.’ De meeste lezers zullen de context van het zorghotel nooit kennen en scheppen een eigen beeld. Die openheid is de kracht van poëzie.
____
* Voor het knipoogje van Bloem naar Vestdijk: zie mijn bespreking van ‘De Dapperstraat’ in de Klassiekers.