Het verwoorde Beeld of het verbeelde Woord
door Hans Franse
–
–
De gouaches die de linker bladzijden vullen van het boek van de Antwerpse beeldend kunstenaar/dichter Jan Vanriet, zijn zonder meer mooi. Ze illustreren de gedichten die samen met de gouaches Heldenleven vormen, dat werd gepubliceerd door de Vlaamse uitgeverij Polis. Ik ben niet competent om met enig gezag een recensie over beeldende kunst te schrijven, wat ik overigens wel graag zou willen kunnen. Als compensatie voor het feit dat ik niet kan tekenen, ben ik een groot museum- en galeriebezoeker en heb een zeer bescheiden verzameling grafiek en andere beeldende uitingen. Bekijk ik bijvoorbeeld het prachtige portret van de dichter Hugues Pernath , links naast pag. 63, dan is dat een lust voor het oog, om heel lang naar te kijken, evenals het zelfportret links naast pag.5. Maar het wordt nog interessanter als we kennis nemen van de rechterbladzijden van dit mooie boek , waar de poëtische taalbouwsels in taal becommentariëren, wat we links verbeeld zien.
De bundel Heldenleven ‘gedichten en gouaches’ (Ik citeer de voorpagina. Zegt deze volgorde iets over het belang dat Jan Vanriet aan een van beide vormen hecht?) is een sterk autobiografisch werk, waarin we de jeugd, de muzikale voorkeuren, het verblijf in Tsjechië, de reizen en de dichterlijke ontwikkeling kunnen beleven. Vanriet zelf spreekt over: ‘een autobiografische suite, de kroniek van een jeugd’.
Toen ik met veel plezier het boek doorbladerde stelde ik mij de vraag: ’Wat was er nu eerder? Het woord of het beeld?’ Vanriet geeft daar zelf antwoord op: ’De gedichten en de bijbehorende beelden ontstonden synchroon tijdens de zomer van 2019. Soms was er eerst de gouache, maar gedurende het schilderen broedde ik al op de tekst. Of gebeurde het omgekeerde, schoot me de flard van een mogelijk gedicht te binnen en volgde een interpretatie met verf.’ De bundel bevat 41 gedichten en even zoveel gouaches: een imponerend geheel, dat, zelfs zonder de kwaliteit van beeld en tekst beoordeeld te hebben, een sieraad in de boekenkast is.
Toch valt de poëzie mij soms een beetje tegen. Niet dat het niet aangenaam is om te lezen, niet dat er geen mooie gedichten in te vinden zijn, maar ik vind het geheel van de poëtische uitingen soms wat vlak, wat weinig lyrisch, maar zeer goed te begrijpen. Soms zou ik wat meer poëtisch taalgebruik, wat meer metaforen en beeldspraken erin willen hebben, wat meer literair avontuur, zoals ik vaker vind in Vlaamse bundels waarin soms nieuwe grenzen worden getrokken nadat de oude overschreden zijn.
Zou dat komen door de invloed van het beeld op de taaluiting? Wat al verbeeld is, hoeft in taal niet verbeeld te worden. Je kunt je daarentegen ook voorstellen dat het gedicht een contrapunt zou zijn, dat niet illustreert maar taalkundig-poëtisch verbeeldt en verwoordt met eigen dichterlijke middelen. Zou het kunnen zijn dat deze poëzie zo begrijpelijk en helder, zo weinig avontuurlijk is onder invloed van dat mooie beeld? Of gaat het om een vorm van epische, vertellende poëzie, die eigen kwaliteiten heeft vanwege de wens een herkenbaar verhaal te vertellen Het gaat tenslotte om een ‘autobiografische suite’, zowel bij de gouaches als bij de beelden.
De gedichtensuite begint bij zijn geboorte. De eerste gouache stelt een liggende baby op een kussen voor. ‘Het huwelijk’, de gouache en het gedicht ernaast, vindt kennelijk plaats na de geboorte. Is dat de verklaring van de regel: ‘Laten we het verleden blauwblauw laten / voor oude koeien graven we een sloot’.
De jongen groeit op en gaat naar de bioscoop in een oude cinema in Hoboken, waar hij Westerns ziet en lachfilms van een Engelse komiek uit de jaren vijftig. Een fragment: ‘een cirkel Dakota-indianen rond de postkoets / Norman Wisdom met een scheve pet en een slappe lach / Het was magie, nog zonder kleuren, altijd vreemd gewauwel’.
Zijn muziekbeleving als tiener is sterk gebaseerd op de rock-‘n-roll. Hij noemt zich de ‘zesde Platter’. The Platters (wie kent ze nog?). Hun grote hit ‘O yes, I am the great pretender’ uit de film Rock Around the Clock uit 1956, wordt geciteerd in een gedicht.
Een gouache en een gedicht gewijd aan wielrennen mogen niet ontbreken; veel Vlamingen waaronder familie van de dichter waren naar het circuit van Zandvoort gekomen in 1959 en rekenden tevergeefs op een Vlaamse zege van Rik van Looy of Rik van Steenbergen. Dat de dichter erin slaagt om Plato in te voeren en te verbinden met de alledaagse werkelijkheid is een mooie prestatie. Een paar regels geven de verschillen in sfeer weer:
–
Plato beweert dat in lengte van jaren alles kan veranderen
De tijd veegt weg—-naam of gestalte, natuur of geluk*
Maar ik bezit het onbetwistbare beeld, zwart op wit
(…)
zij en ik, Belgische supporters van Rik van Looy
staat van onze zonnepetjes af te lezen
samen vrolijk, vertrouwend, het kampioenschap komt goed
(…)
Het werd echter André Darrigade die de sprint won; ik herinner me zelf dat kampioenschap nog evenals de diepe teleurstelling van de Belgen.
Voor de Antwerpse ‘gewone jongen’ Jan Vanriet was het Antwerpse sportpaleis, met zijn fameuze zesdaagse, één keer per jaar een wereld van glamour en schoonheid als het de Wiener Eisrevue huisvesting bood. Tot ver in Nederland was daar belangstelling voor:
Weinig is nodig, dolend in bewondering
niets mooier dan de Wiener Eisrevue
(‘Dat moet mammie beslist eens zien!’
zei prinses Irene tegen haar zuster Beatrix)
(…)
De gedichten en gouaches volgen verder het levenspad van Vanriet, waarbij zijn verblijf in Tsjechië en zijn ontwikkeling tot het kunstenaarschap belangrijk zijn.
‘Dichter’ getuigt van die ontwikkeling; het is een van de mooiste gedichten uit de bundel. We zijn dan al ver in het leven van Jan Vanriet: hij bezoekt een voor hem bepalend optreden. De gouache stelt een slanke man voor in een chic pak, de achtergrond is rood. Het moet zich op een podium afspelen, gezien de schaduwen op de grond. Aandachtig luisterend op een wat hoge stoel de dichter, het moet een afbeelding zijn van een jonge Vanriet. Wie de dichter is die zo in het nette kostuum voorleest is, weet ik niet. Is het misschien Hugues Pernath over wiens portret ik hiervoor schreef?
–
In den beginne was het woord en het woord behoorde hem toe
Hij bedacht en fabriceerde het, verwrong en wierp achteloos weg
Daar stond hij , een beetje God in het voetlicht, een geverfde keizer
gezonden uit de duisternis als verwarrend geheel
Ik zat op drie meter, bewonderde zijn schoenen, de modieuze bril
van een Romeinse filmregisseur; ik las knisperende gedichten
in zijn vaste hand
Klankgenot wanneer hij zijn broeders toesprak, de poëten-
kale katers , die hij over de schedel aaide; ze spinden, wisten niet beter
Hij noemde hen klerken, geblinddoekt en gekorfd, rilde
vanwege de kilte die uit andermans kleren in hun verzen waait
Kortom: vlerken, kwetterende dwergen, hun bestaan
tot voetnoot gereduceerd
De klap was pijnlijk en vernederend, maar wij voelden verlossing
bereid onze andere wang toe te keren
Alvorens tot een conclusie te komen moet mij wel van het hart dat ik het gebruik van leestekens in zijn poëzie inconsistent vind; ik begrijp niet waarom hij wel hoofdletters, komma’s, aanhalingstekens, haakjes en verbindingsstreepjes gebruikt, maar geen punten. Het gaat om leestekens. Een punt maakt een bepaalde geleding af, het leest ook echt gemakkelijker.
De conclusie: deze mooi verzorgde bundel is ‘meer dan een praatje met een plaatje’, veel meer zelfs, al was het alleen maar door de kwaliteit van het beeld, maar ik had graag een geïntegreerd kunstwerk gezien waarin de poëzie met louter poëtische middelen een meer autonome rol zou hebben naast de even zelfstandige gouaches. Zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van het geheel, ligt ergens tussen deze twee uitersten mijn persoonlijke karakterisering van deze mooie bundel die ik met veel plezier en bewondering in mijn boekenkast zal zetten om er nog veel naar te kijken en in te lezen.
____
Jan Vanriet (2020). Heldenleven. Uitgeverij Polis, 87 blz. € 25,00 ISBN 9789463105309