Stem geven aan vermoedens
door Johan Reijmerink
–
De eerste associaties die ik kreeg bij de titel van de nieuwe bundel van Herman Leenders Overstekend wild (2020), deden me niet alleen denken aan mijn eerste en enige aanrijding met een jonge ree die mij jaren geleden in de vroege ochtend overkwam op weg naar mijn werk, maar ook aan al die rondzwervende vossen, ratten, zwerfhonden, en tegenwoordig zelfs een enkele wolf, die onze dorpen en steden vrijmoedig binnenlopen, of het nu dag of nacht is. Die onverwachte confrontatie met de natuur in een bewoonde omgeving zegt iets over de vrijmoedigheid van de dieren, maar ook over de noodzaak waarin zij verkeren vanwege ruimte- en voedselgebrek in onze bedreigde natuurgebieden.
Leenders heeft in zijn bundel echter niet zozeer die onaangename confrontatie met de dieren op het oog als wel dat de dieren ons kunnen herinneren aan onze onbewuste gedachten en ervaringen. In ieder geval zorgt ‘dit overstekend wild’ ervoor dat er een grotere alertheid van ons mag worden verwacht voor wat zich onverwacht aan ons kan voordoen, zoals in het gedicht ‘Verboden terrein’: ‘we stonden oog in oog / de eenhoorn en de jager / de wandelaar en de ree / bevroren als een still’. Blijkbaar kunnen we ervaren dat zich op ongelegen momenten ervaringen kunnen voordoen, waarbij wij zwijgend ‘op zoek [zijn] naar ontroering’.
Dit overstekend wild dient zich onder meer aan in het gedicht ‘Rit’ als een hoopvolle verwachting gedurende een autorit in het donker waarin
treinen het licht als strobalen vervoerden
naar de stad die aan de einder
als een bakplaat gloeide
was er hoop
God net zo aanwezig
als een gevaarsbord
voor overstekend wild
Het is opvallend dat Leenders met zijn intense verhouding tegenover de natuur zich hier verbindt met een religieuze onderstroom die hem in deze antitheïstische westerse wereld nog altijd lijkt te voeden. In hoeverre verder zich dergelijke onverwachte momenten zullen voordoen die het bewustzijn van de ik doen oplichten, maakt me nieuwsgierig. Veel van de gedichten vinden hun aanleiding in gewone dagelijkse gebeurtenissen waar ogenschijnlijk niets poëtisch aan valt af te lezen. Zijn oog voor details in fotografie versterkt dat nog eens.
Drie afdelingen. Vrije strofische verzen van veelal drie tot vier versregels, waarin de assonantie en de alliteratie het onderlinge, soms opsommend verband en de dynamiek versterken. Hij werkt graag met korte cycli. De eerste afdeling ‘Overstekend wild’ bevat wild van allerlei soort en aard. Hoe de dood van een geliefde een mens kan aangrijpen, weet Leenders in de eerste cyclus ‘In Memoriam’ beeldrijk neer te zetten. Zo heeft een overledene nog een stempel willen zetten op zijn eigen begrafenisplechtigheid in het mausoleum:
de starre foto’s de bloemen
perfect en wit – plastic lijken
het beeld gekneed naar andermans gedachtenis
de noveenkaars leest
wat hij nooit geschreven heeft
De ‘zij’ zit aan de zware tafel alleen en vraagt de ik ‘of ik kan raden / hoeveel zij weegt nog / springt hij (=de overledene) uit haar lichaam’. De enjambementen doen hier hun werk om de onverwachte wendingen in de bewustzijnservaringen van de ik en de wij in beeld te krijgen. Leenders zet de pijn van het verlies van de vrouw om in het beeld van de
afgezaagde takken
heimwee naar hun boom
kunnen ringen en knopen
vergeten dat ze samen horen
zal het sap blijven stromen?
de lucht en vormeloos
een stronk net als ik
geamputeerd
Hoe kun je jezelf in een ‘bedlegerige zomer’ tijdens de ‘Hondsdagen’ motiveren? Leenders weet deze momenten van innerlijke leegte fabuleus in beeld te brengen, zoals in het derde gedicht van deze cyclus:
Ik staar naar de tafel
alsof het blad verticaal ligt
naar de lege stoelen op dit wezenloze
uur van de dag / ze hebben geen zin
om op hun eigen poten te staan
Even verder beschrijft hij het uitzicht vanuit een raam:
in het bos ligt de herfst op de loer
populieren lispelen hees als een cello
bladeren knisperen op het terras
straks bloeien alleen nog plastic zakken
raak in spinnenwebben verstrikt
Prachtig hoe hierin leegte en verveling hoorbaar worden. Terwijl de ik zich voorstelt dat er een Argo, het schip van de Argonauten, in de mist over het kanaal vaart, weet hij zich overvallen door wat niet vooraf te denken is: ‘mijn fietstocht rijt het donkere jaagpad open’. Hij ziet door de mist het schip varen. Hij houdt stil voor ‘een processie / het water klotst tegen de oever / onverschillig drijft de stolp naar zee / [en] laat mij achter onder een vale maan // opgestoken als een hostie’. Leenders weet aan deze Grieks-mythische scène een sacrale dimensie mee te geven. Hiermee krijgt deze avondlijke scène onverwacht diepgang. Datzelfde geldt anderszins voor het verschijnen van een ruimteschip ‘Ufo’ dat in het veld is geland. De eerder genoemde autorit ondergaat ook een dergelijke intensivering in het besef dat er meer onder de zon is dan wat we eenvoudigweg kunnen waarnemen. Deze gedichten doen mij denken aan de poëzie van de Zweedse dichter Tomas Tranströmer die ook de werkelijkheid wist te intensiveren, opdat er zich een onbewuste werkelijkheid manifesteerde.
Op de momenten dat Leenders zijn inspiratie zoekt bij de Griekse mythologie weet hij deze overtuigend te vertalen naar onze tijd. De galopperende ‘IV – Europa’ tracht te ontkomen aan de doodssteek al rennend door de Elysische velden. De stippen die de ik moet volgen / om haar heelhuids terug te vinden / ze vlucht als een hinde // bij het eerste licht’, maken deze klassieke onderwereldscène tot een actuele zinsbegoocheling die een ieder kan overkomen wanneer herinneringen aan een vrouw al dan niet uit wanhoop aan de oppervlakte van ons bewustzijn komen.
Treffend mysterieus is het gedicht over de wankelmoedigheid van dichters die in de onzin zoeken naar de zin van de woorden in het gedicht ‘Verdwenen’:
Verdwenen
het onderwerp van je zin
en onzin, de maan in haar
kwartieren, de zon
in de grond
het brandpunt van haar pupil
de weg die zij door de mist liep
het lichaam: verloren
was uit het beeld gesmolten
het geloof dat alles kantelt
dat het ooit weer
als geheime inkt
verschijnt
De tweede afdeling ‘Zo onbetamelijk stil’ benadrukt de hoorbare stilte: ‘dat je de wortels hoort / die een weg zoeken / tussen ijzer roest / steenpuin botten / dat de namen knagen’. Een ets van Jef Snauwaert inspireerde hem tot het ‘Gedicht op krukken’. Het afgedrukte beeld ondersteunt de woorden en andersom: ‘er ging een man die geen benen / een man die krukken / maar zijn land was dood / hij liep in zijn schaduw / als in een etsplaat / leeg’. De donkere schaduw op de ets suggereert een mensenfiguur die lijkt op te gaan in de omgeving maar wel te denken geeft. In onze verbeelding krijgt hij contouren te midden van de omgeving vol smog en nacht. Het beeld roept bij mij herinneringen op aan de ‘nature morte’ in gemompelde kleuren van Giorgio Morandi.
Leenders heeft nogal wat gedichten gewijd aan de Westhoek waar de Eerste Wereldoorlog zijn sporen heeft achtergelaten. Postume eer aan de onbekende soldaten, zoals aan de weinig poëtische herbegrafenis voor gesneuvelde soldaten in Eeklo onder het wakend en ‘uitverkoren’ oog van de ‘Ark van Noë’, ‘gedekt met vlaggen en gebeden / voor God de vader, moeder Maria’. Hoewel monumenten de bedoeling hebben rampspoed en heldhaftigheid in ere te houden, kan de eeuwige sneeuw niet beletten ‘dat cijfers roemloos / in een statistiek sterven / anoniem als auto’s in een file / onverschillig voor elk monument’.
In de derde afdeling ‘Gedichten voor Brugge’ kenschetst Leenders de stad Brugge als een ‘plattegrond van een doolhof / waaruit je niet ontsnapt’. Het voelt als verraad haar te verlaten. Het gaat daarbij om irrationele ervaringen die beslissend zijn in het je thuis voelen in zo’n stad. Het gedicht ‘Making connections’ is gemaakt naar aanleiding van een foto van twee geschoeide vrouwenvoeten die elkaar subtiel raken. Het is een onaanzienlijk voorbeeld van die onverwachte en ogenschijnlijk niet ter zake doende contacten tussen mensen. De woensdagmarkt met haar luifels en alledaagse producten wordt ineens door een donker wolkendecor overdekt. Het belfort rijst daartussen op ‘in een Chinees schimmenspel’: ‘Ik voelde een zucht over mijn wang aaien / rook de kippen die braadden aan het spit’. De ontkerstening toont zich aan de Sint-Goedelieveabdij: ‘kruisen worden hier niet meer geslagen / schrijn en tabernakel lege curiosa / zonder smeekbeden heelt en devotiebeeld / keelpijn noch huwelijksleed’. De wijzers zijn op een onchristelijk uur stilgevallen. Boven de tuinmuur uit draait een lichtend aureool. De ker(k)mis is weer in zijn oorspronkelijke staat teruggebracht: ‘u hebt gewonnen vous avez gagné’. Brugge is een stad met historie die zelfs terugreikt naar het handschrift met dat oude Middelnederlandse zinnetje: ‘alle vogels hebben een nest / behalve ik & jij’. De stad is een ‘Schone slaapster’, verblijft ‘tijdloos in de schaduw van haar torens (…) // alsof er honderd jaar niets is gebeurd’. Al die selfies geven ‘haar blos terug’. ‘B.’ is als een ‘Beatrice, Beyonce, Madonna / zoals Orpheus Eurydice / in stegen, onder bruggen, in het zwarte water’. De ik liep ‘speurend als een hond / (…) in haar rond’. Deze afdeling is een nieuwsgierig makende liefdesverklaring aan de stad Brugge die zich van haar verrassende kanten laat zien. Zo hebben zich aan de ik op diverse wijzen in de alledaagse werkelijkheid van stad en land verschijningen voltrokken die herinneren aan het flitsende voorbijgaan van een ‘overstekend wild’. Leenders weet zo stem te geven aan vermoedens.
__
Herman Leenders (2020). Overstekend wild. De Arbeiderspers, 80 blz. € 18,99. ISBN 9789029541282