Smachtklus
door Peter Vermaat
–
–
‘De nachtlus, dat zijn de onchristelijke uren tussen middernacht en de vroege ochtend waarin de Belgische televisie haar programma’s in een troosteloze loop zet’, licht de achterzijde van de debuutbundel Nachtlus van Jeroen Messely de titel toe. De gedichten die deze bundel vormen zouden alle geschreven zijn gedurende deze periode van ‘ontijd’, waaraan de lezer zijn eigen associaties van radeloze slapeloosheid, de hunkering naar een afwezige geliefde of een andere smachtklus mag verbinden.
Het spreekt vanzelf dat ik dit soort beweringen met een korrel zout neem. De anekdote indachtig van de dichter, ik meen Verlaine, die beweerde dat hij een beroemd geworden gedicht in één enkele daad van inspiratie had opgeschreven, maar wiens nalatenschap een pakket kladversies aan het licht bracht, geef ik mij rekenschap van het feit dat de dichter door deze sturende toelichting zijn teksten blijkbaar wil tonen tegen de achtergrond van donker behang, om zo de lichtval in de ogen van de beschouwer te kunnen beïnvloeden. Uiteraard is dat de dichter toegestaan, evenals de schilder en de beeldhouwer hun werk mogen laten vergezellen door aanwijzingen voor de tentoonstellingsorganisatie over licht-, kleur- en ruimtegebruik in de onmiddellijke omgeving van hun scheppingen.
Dat betekent niet dat dit soort bijsluiters gevolgd hoeft te worden. Eenmaal in handen van de lezer is een gedicht op zichzelf aangewezen, is het zijn taal die de maat slaat en is het zijn klank die een eventuele weerklank oproept bij de lezer of de voordrager. De taal in de hand van Messely is afkomstig van een woest palet, waarin binnenrijm of klankverwantschap met het ene woord een ander het gedicht in sleurt en het geheel daarmee tot een veelkleurige kolkplas vormt:
–
Hoe een speelvogel vangen?
Je hebt een beeld van me, maar geen bewegend beeld,
daar waar de vooroordelen samenhokken
en de vogelvrijen stokken tot veroordeelden:
in de rimpels van je voorhoofd, hoofdhuid en cortex.
Ik beweeg van Betterfood naar neurofeedback en keer weer.
Deze maand verkijk ik mij op het melaatse maanlandschap,
blijf ik ter plaatse steken, aan een niet-gegeven teken haken.
Volgende week zeg ik te breken met alle verwijfde vrouwen
en beweer niet langer te denken aan de flauwe bochten
van je borsten, de blauwe band van elastiek aan je enkels.
Tussen een ongeboren, gevonden gewaande liefde
en gewonde, verwaande, ingebeelde leefregels,
ben ik de schipper. Ik ga aan land als Cortés
en eindig in het oerwoud landinwaarts als indiaan.
Ik bewaar mijn opties. Mijn flarden, snippers, waan.
Ik wil wisselen per context. Vloeien, niet harden.
Ik hussel, wals, goochel, heupwieg en schiet
vanuit de heup kogelgaten in je verwaten synopsis.
—– ——Hoe een spervuur blussen?
–
[p. 47]
Voor een lezer die altijd eerst zoekt naar een ‘gebeuren’ op anekdotisch niveau is dit een onmogelijk gedicht. Het ‘gaat’ immers nergens over, terwijl er tegelijkertijd van alles en nog wat gebeurt. De ‘speelvogel’ (waarbij ‘spelen’ zowel in de betekenis van spelletjes als die van muziek kan worden opgevat) presenteert zichzelf als het ware in een wirwar van beweringen in taal, waarin de herhaling van de ee-klank de hoofdrol speelt, met bijrollen voor oo en aa en waar door middel van binnenrijm (teken-breken, gevonden-gewonde, cortex-context), soms met grote tussenruimte, en half-anagrammen (vooroordelen-veroordeelden) patronen van herkenning op de lezer worden afgevuurd. Door middel van taal wordt het onkenbare op deze manier toch kenbaar en herkenbaar gemaakt.
Dit procedé komt in vrijwel alle gedichten in de bundel terug. Het gaat niet altijd goed:
–
Ik zag een draagberrie mijn nachtmerrie bekorten.
Er werd een maagd gedragen naar jou.
–
Ik zag de contouren van mijn kindertijd vervagen.
Las een inleiding geschreven door een vrouw.
–
Ik leerde lessen die je geschiedenis vertelde.
Hun geluk stelde de Hunnen in het gelijk.
–
Ik die niet eerder volmondig mijn dorst
dorst te lessen zou nu de nomaden vervoegen,
–
door bloed en tranen waden en eigenmachtig
bij je roos gestifte monding vervellen tot een man.
–
[p. 13]
De 5e regel moet je meerdere keren lezen om te ontdekken dat een kennelijke grammaticale fout (‘lessen’ is meervoud en ‘vertelde’ enkelvoud) wordt veroorzaakt door een ongewone omkering: wanneer je goed leest, staat er dat de ‘ik’ lessen leerde die door ‘je geschiedenis’ zijn verteld. De 6e regel is een bewering die rechtstreeks voortkomt uit de variaties ‘Hun’-‘Hunnen’ en ‘geluk’-‘gelijk’. Beide regels zijn stukjes poëtische acrobatiek die de lezer mogelijk een ‘ooh!’ of een ‘aah!’ ontlokken, maar ze leiden af van de totale context, die, getuige de passage ‘bij je roos gestifte monding vervellen tot een man’(r. 10) waarschijnlijk gaat over de inwijding van een knaap in de liefde. Je laat een acteur in een gevoelige scène niet zelf grijpen naar de viool om vervolgens een virtuoze cadens ten gehore te brengen.
Ook van die virtuositeit heeft de dichter in de bundel vaker last. Een aantal gedichten drijft vrijwel uitsluitend op het eindeloos variëren op woorden en associaties, zonder iets te evoceren dat raakt aan het ongenoemde. Zo’n gedicht begint vaak met een ‘tegelwaardige’ spreuk, die als lanceringsplatform dient voor een associatieve raket, die vervolgens in de duisternis onzichtbaar raakt:
–
De kunst is de duplicaten in de verzameling
te matchen met de gaten in je geheugen
–
De kunst is de stafkaart van je kamer
op te rollen en te richten op een panorama
–
De kunst is te dansen voor de moedergodin
onder haar blindmakende zon en motregen
–
De kunst is te blijven drijven in een complex
als het plebs onderduikt in een gemeenplaats
–
De kunst is geen memoires te wijden
aan haar proefondervonden lichaam
–
De kunst is niets uit het spectrum te wieden
en de stem en het plectrum te sparen
–
De kunst is de rijstebrij te structureren
– een eindeloze lijst te punctueren.
–
[p. 60]
Het is geen sinecure voor de lezer om in de kolkende overvloed van kleur, beeld en volume de drone te vinden die het geheel vanaf een bruikbare hoogte in perspectief zet.
Voor deze bundel geldt dat herlezen geen verleiding is, maar pure noodzaak. Dat geeft de poëzie een wat artificiële uitstraling. Waar andere dichters vergelijkbaar barok taalgebruik bezigen, maar daarin toch de indruk van spontane improvisatie weten te wekken, houd ik bij Messely het gevoel dat het allemaal te ‘overdacht’ is.
‘Wie op een gegeven ogenblik de schoonheid van een gedicht beseft, staat tegelijkertijd voor een mysterie. Woorden die hem reeds lang bekend waren en die hij al tientallen malen zelf heeft gebruikt, schijnen totaal te zijn veranderd. Het simpele feit dat zij zijn geplaatst in een bepaald verband, geeft hun een nieuwe verbazingwekkende waarde. Dit nu is het wonder van de poëzie: een geheim dat nog nimmer op bevredigende wijze is verklaard.’ Het zijn de woorden van een oude kunstenaar, die ondanks zijn leeftijd en de bijbehorende verloren illusies zijn gevoel voor verwondering nog niet is kwijtgeraakt. Mocht de dichter Messely in zijn capsule hebben koers gezet naar deze wonderbare constellatie, dan is hij er in elk geval nog een aantal lichtjaren van verwijderd.
Mocht hij daarentegen al zijn gearriveerd in ruimtestation ISS, dan is mogelijk mijn vertaalmodule defect.
____
Jeroen Messely (2020). Nachtlus. Atlas Contact, 94 blz. € 21,99. ISBN 9789025459468