Sacha Landkroon (1984) is uithouder, voortzetter en doorloper. Hij noemt zichzelf een poëtische ontdekkingsreiziger. Het gros van zijn wereldreizen speelt zich af in de veilige omgeving van zijn eigen denkhoofd.
Naast bevlogen spoken wordoptredens, en deelname aan poetry slams, werkt hij dag in dag uit aan poëzie, korte verhalen, interviews en recensies. Dichter en verder, noemt hij dat zelf. Verwondering blijft altijd het toverwoord.
–
Ze hebben elkaars nieren geproefd;
een siropenverkoper die fruitconcentraat aan de man brengt,
een passant met een motor; die in de gloeiendhete schaduw
naar verlossing staat te smachten.
Je kunt de leegte van het een en ander bijna voelen.
–
Onder eindeloos fata morgana van kilometers
repeterend telefoondraad, wordt fatsoen een factor
op de achtergrond;
komaan laat ons een baby maken, in kietelend helmgras
langs de kanten van wegen naar nergens.
–
Toch dwingt dit land je steeds vooruit te blikken
naar bulten die plotseling opdoemen.
Zijn mollen zo groot en zo lenig?
Is overgroeid huisraad en vuilnis
na het afscheid domweg onder de voet gelopen
door modder en voortschrijdende wortels?
–
Als je een kuil durft graven sterf je met het land.
–
Hoeveel bewaren van een jeugd en zal het ooit voldoende zijn?
Gelegenheid om het antwoord op die vraag af te wachten
biedt ze niet – terwijl ze teken tekent met vijf benen
en ogen als onbescheiden theeschoteltjes-
–
Als het niet meezit, zit het tegen; lichtknopjes aan-
en weer uitknippen biedt soelaas en vertier
maar wat kan een peuter hier op tien vierkante meter
uitrichten – behalve mama’s geduld uit de kom?
–
Om op te vullen wat ontbreekt is een Jambo nodig
zo’n toegewijde goedgebouwde roestvrijstaal ontworpen
Jambo; niet een prototype maar het perfecte resultaat
–
waarmee je kunt geinen en mieren
bloemzetten en tegelschikken
wegen en wikken en eindeloos klieren
verlangen te ontsnappen is een aangeboren last.
–
Waar kan een mensje weg van willen als alles
wat wilde vertrekken wegliep van haar?
Op lukrake dagen noemt zij lukrake passanten papa
alsof het geven van genen en aandacht zo simpel is
als pindakaas likken uit een pot die bijna leeg
op tafel op een tweetal hongerige handjes wacht.
–
Zwerfhonden snappen consternatie niet
en voetbalspelers die zelf nog ballen moeten
fabriceren laten spoedig doelen varen
palmbomen slaan haar met grote ogen gade;
een toverfeetje met vijf ledematen.
–
Een dinsdagavond en de oogwenk was daar
om druiven als pruimpjes met blote vingers
tot glimmen te poetsen. Eetlust of wellicht
de drang iets Freudiaans te doen.
–
Broodresten roesten in het aanzicht
van in slaap geraakte kakkerlakken aan tafel
– ik bracht mijn oogvitamientje in kaart
en keurde de luier waarin ze gaat slapen
–
prachtig. Had je nog wat, bleke ridder
zonder achterwacht? Had je nog wat als
ze daar compleet bezield met balpen
reeksen baby’s met negen haren tekent?
–
Als een school piranha’s kan ik
dagen amper uitzitten, aan hand en tand
gebonden verroer ik geen vin maar
de lont in het kruitvat vat vuur.
–
We ontkennen de vonk niet maar leerden
ontploffen afwachten tot de afgesproken dag.
We gaan je leven straks prachtig maken
maar tot morgenochtend nog vochtige billen
–
en uitslag, in een gister al gebruikte luier.