Wim Meyles (1949), lightversedichter en schrijver, is eind oktober door Stichting Taalpodium Emmen uitgeroepen tot Nederlands kampioen light verse. Die titel mag hij een jaar lang voeren. Dit jaar kwam van hem zijn vijfentwintigste boek uit. Van zijn laatste twee bundels, Ik dicht plezier en Ietsnut verschenen recensies op Meander.
Inge Boulonois sprak met hem.
foto Alize de Graaf
Van harte gefeliciteerd, Wim, met de titel! Een mooie bekroning na een kwart eeuw schrijversschap. Een feestelijk jaar voor je. Een van de gedichten die je voor de jaarlijkse wedstrijd inzond, was het sonnet met de toepasselijke titel Niets dan goeds.
en zie de namen: vrome honderdtallen
die ons tot onze droefheid zijn ontvallen,
toepasselijke spreuk op elke zerk.
–
Vaak memoreert men hier het levenswerk:
‘Zij was een bron van liefde voor ons allen’,
‘Hierboven laat hij zijn trompetten schallen.’
Bij ieder graf een stemmig bloemenperk.
–
Verbazing dient zich aan, eerst licht dan sterk:
waar bergt de mens de etters en de kwallen,
de lui die graag verguizen en vergallen?
De hypocriet, de pestkop en de vlerk?
–
Er is één hoek in ongerepte staat
met bord erbij dat onkruid niet vergaat.
Sinds 2018 ben je een zeer productieve dichter van het platform van lightverse. Het valt mij op dat bij het kampioenschap twee andere leden van Het vrije vers, Christiaan Abbing en Jaap Bakker, de tweede resp. derde prijs wonnen. Hoe ben je daarbij gekomen? Heb je de indruk dat dit van invloed is geweest bij je bekroning in Emmen?
In 2018 bestond mijn totale oeuvre op het gebied van light verse uit een drietal sonnetten, een paar snelsonnetten, wat Trijntje Fops en een groot aantal kwatrijnen. Tot mijn verrassing bleek dat goed genoeg voor een finaleplaats. Ik sloot me aan bij Het Vrije Vers en ontdekte dat er bij dit genre meer komt kijken dat het bedenken van leuke clous. Met schade en schande (stevige kritiek van forumleden op mijn eerste posts) leerde ik over vormvastheid, rijmschema’s en versvormen. Nu, twee jaar later, kijk ik met plezier en dankbaarheid jegens mijn strenge leermeesters (en -juffen) terug en leg ik voor mezelf de lat op professionele hoogte. Het Vrije Vers is voor mij dus zeker de leerschool geweest op weg naar de bekroning. Ter geruststelling: nieuw talent moet zich zeker niet door mijn woorden laten afschrikken. Beginnende dichters worden tegenwoordig allervriendelijkst binnengehaald en mogen rekenen op deskundige begeleiding door de oudere garde.
Je meest recente bundel, Ietsnut, is niet alleen bijzonder vanwege het zilveren jubileum, maar ook omdat er twee minicursussen voor dat specifieke, lichtvoetige genre aan toe zijn gevoegd. Hoe kwam je ertoe om die cursussen, Zelf plezierdichten resp. Spelen met taal, te schrijven?
Ik ben docent in hart en nieren en vind het altijd een uitdaging om kennis productief te maken. Er zijn in Nederland veel liefhebbers van taalhumor en het leek me leuk om hen een steuntje in de rug te geven bij de overstap van lezen naar schrijven.
Het aantrekkelijke van de cursussen is dat ze rijkelijk met stimulerende voorbeelden zijn geïllustreerd. Een zo’n voorbeeld uit de laatstgenoemde cursus vormt Kraakvers, net als bovenstaand gedicht met een verrassende punchline.
dat lekkers in de kast.
Ma vond het niet vermakelijk
dat ik had toegetast.
–
Ze stelde mij aansprakelijk
en gaf me op mijn bast.
Maar ik bekeek het zakelijk
en stelde nuchter vast:
–
een makelaar moet makelen,
een schakelaar moet schakelen,
een takelding moet takelen,
een krakeling moet krakelen.
Taal is als klei, schreef je. Je kneedt taal. Voor ‘samengeknede’ woorden heb je zelfs de term Knederlands bedacht. In je nieuwste bundel las ik dat je al zestig jaar met taal speelt. Hoe kwam je daartoe? Werd er vroeger bij jou thuis met taal gestoeid?
‘Knederlands’ vormt een van de vele mogelijkheden om taalhumor te creëren. Het leverde samenstellingen op als ‘koek en soapie’, ‘sucseks’ en ‘Tengels’(Engelse gebarentaal). Mijn eerste zeven boeken (in de jaren ’80) stonden vol met woordspelingen.
De basis is inderdaad bij mij thuis gelegd. Mijn ouders hadden allebei plezier in het spelen met taal en leefden zich uit in het schrijven van teksten voor bruiloften en partijen.
Wanneer kwam je voor het eerst in aanraking met light verse?
Mijn ouders waren geabonneerd op het christelijke weekblad ‘De Spiegel’. Hierin stond elke week een incompleet ‘Trijntje Fop’ (zesregelig dierenvers) van de bedenker zelf, light verse-dichter Kees Stip. De lezers van het blad werden uitgedaagd om zelf voor de ontbrekende laatste regel een spitsvondige clou te bedenken en in te sturen. Dat heb ik in mijn tienerjaren regelmatig gedaan.
Wie waren en wie zijn je favoriete lightversedichters? Lees je veel?
Voor mij gaat het niet zozeer om favoriete dichters, meer om favoriet werk. Ook grote light verse-dichters hebben nogal wat middelmatig werk op hun naam staan. In het oeuvre van Drs. P, Driek van Wissen en Ivo de Wijs vind ik veel wat me ‘pleziert’. Maar ook in wat er de laatste jaren wordt gepubliceerd, is veel mooie vormvaste humor te vinden. Bij Theo Danes geniet ik van zijn originele uitspattingen, van Remko Koplamp vind ik zijn taalkundige vondsten vaak geniaal.
Ik lees veel, maar niet veel light verse. Mijn favoriete lectuur bestaat uit moderne Engelstalige romans, met name het werk van aankomend talent. Houd Chloe Benjamin in de gaten: een jonge Amerikaanse schrijfster die boeiend balanceert op de grens van werkelijkheid en fantasie.
Wat mij opvalt bij het lezen van je verzen, is het schijnbare gemak waarmee ze lijken te zijn geschreven. Is dat louter schijn, of ben je in de loop der decennia zo met taalspielerei vergroeid, dat de verzen moeiteloos ontstaan.
Het spelen met taal is inderdaad een tweede (en soms zelfs eerste) natuur geworden. Met mijn ene oor luister ik naar de inhoud van wat mensen te vertellen hebben, met het andere verwerk ik hun taalgebruik: zit er misschien een aanknopingspunt in voor een vers? Toen iemand op een gegeven moment zei dat hij ‘niet te springen stond’, probeerde ik meteen een context te bedenken. Dat werkte ik later uit tot:
. Vraagt de vader van Eline
. wanneer zij de hond uitlaat,
. roept zij van de trampoline
. dat ze niet te springen staat.
Je bent niet exclusief op het gebied van taal creatief. Je schept fraaie beelden. Daarvoor gebruik je uitsluitend hout, zo is te zien op je website. Het zachtste hout is nog altijd hard vergeleken bij klei. Waarom koos je voor dit relatief bewerkelijke materiaal, waarom boetseer je niet met klei of was, vraag ik me af.
Ik houd van natuurlijke materialen. Ik kleed me vooral in katoen en wol, eet biologisch, heb een tuin met inheemse planten, heb liever vogels op mijn erf dan een kat of hond in huis en ik werk inderdaad graag met hout. Ik heb nooit de behoefte gevoeld om metaal, glas of klei uit te proberen (hoewel deze materialen uiteindelijk ook een natuurlijke basis hebben). En verder is ‘houden van hout’ een familietrek.
Wat zijn je plannen voor de toekomst?
Het is tegenwoordig modieus om een bucketlist te hebben. Die heb ik niet. Ik vind het heerlijk om creatief bezig te zijn en daar ga ik gewoon mee door. Ook beleef ik veel plezier aan mijn buitenlandse cursisten, die ik de Nederlandse taal zo goed mogelijk bij probeer te brengen, om hen te ondersteunen in het vinden van een plek in onze samenleving. Het valt me telkens weer op hoeveel beschaving en bescheidenheid er bij hen te vinden is. Ik hoop dit vrijwilligerswerk nog een aantal jaren te kunnen doen. Het is een verrijking van mijn leven.
Tot slot een nieuw, nog ongepubliceerd gedicht.
–
Ik dichtte bloemrijk en gedreven,
maar merkte dat ik zelf verdorde.
Wie groei en bloei wil in zijn leven
die kan maar beter tuinman worden.
–
Toen ik sonnetten voor ging dragen,
verwachtte ik supportershorden.
Maar wil je bij de mensheid slagen,
dan kun je beter slager worden.
–
Ik ga mijn bundels niet bepleiten
met slogans en reclameborden.
Want wil je werkelijk iets slijten,
dan kun je beter slijter worden.