LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Anne Vegter – Big data

2 dec, 2020

Hink-stap-struikel

door Peter Vermaat



De kwestie met ‘big data’ is dat de groep die denkt dat er van alles mee mogelijk is niet weet hoe het eigenlijk werkt en de groep die weet hoe het werkt betwijfelt wat er allemaal mee mogelijk zou kunnen zijn. Ik vrees dat Anne Vegter bij het kiezen van een titel voor haar nieuwste bundel iets te veel is mee gezwommen met de school van hype-visjes. Big data is immers even veel of even weinig als je er zelf van weet te maken. De knipoog die er met het silhouet van een varken op de voorzijde wordt gemaakt naar een andere betekenis van ‘big’ ten spijt komt het ‘op een ander been zetten’, dat poëzie bij voorkeur doet, in deze bundel vaak niet verder dan het hinken op twee gedachten.

De bundel Big data van Anne Vegter bestaat uit drie afdelingen: ‘Hoe Europa doen (interview)’, ‘Big data (gedichten)’ en ‘Medea 2.0 (monoloog)’. De eerste afdeling vormt met 13 gedichten een ‘interview’ met de Zuid-Afrikaanse dichter Ingrid Jonker (1933-1965). Het begrip ‘interview’ kan op deze teksten slechts rudimentair worden toegepast: vraagsteller en vragen ontbreken, hoogstens is het de lezer die een nauwelijks verstaanbaar ‘vertel eens’ uitspreekt en vervolgens de microfoon naar voren schuift, waarop de ‘geïnterviewde’ haar autobiografie, zeg maar gerust ‘shoutobiografie’ ten beste geeft. De vertelling beperkt zich grotendeels tot een relaas van de reis van Jonker naar Europa, kort voor haar overlijden in 1965. Naast vader Abraham Jonker (die de apartheid steunde) en dochter Simone komen haar vrienden en minnaars Jack Cope, André Brink en Breyten Breytenbach één voor één op het toneel, om vervolgens stuk voor stuk te worden afgeserveerd. De taal lijkt een benadering van de spreektaal anno 2020:

8

(…)
Ik wilde erbij zijn
Maar André zeurde dat ons budget baie beperk was.
Niks kon.
Hij vond alles te duur.
Ik was in Amsterdam al bijna door mijn geld heen.
En ik moest nog naar Barcelona.
Maar Parijs wilde ik tot de bodem leegdrinken.
Pure Frans cognac, liefst vanaf het ontbijt.
Eten in de beste restaurants.
Je moet niet willen leven alsof je een arme boer uit Transvaal bent.
Nou ja de stemming zat er niet echt in tussen ons.
Hij zeurde datti moe was.
Datti altijd maar mee moest naar vrienden van vrienden van vrienden.
Neuken lukte nog wel.
Maar in Barcelona barstte de bom.

[p. 15]

In de tweede afdeling ‘Big data’ gaat het inderdaad op verschillende plaatsen over varkens, dat wil zeggen: als achter- of ondergrond. Denk daarbij niet aan allusies op de varkensfokkerij of verwijzingen naar het lot van Odysseus’ gezellen tijdens hun bezoek aan de tovenares Circe. Een ‘big’ staat in enige persoonlijke verhouding tot de ‘ik’, waarvan de aard schimmig blijft. Ook vogels en paarden geven acte de presence:

twee afgronden

misschien deed big wat big moet doen
ik ken niemand die ertegen in opstand kwam
t-shirts, stunguns, bommen
al kan ik niet spreken voor het paard dat ik heb bijgepraat
over doodsangst en de symboliek van zoutzuur
paard is amoreel en van nature tegen
paard stond eerder aan mijn kant
het liep niet meer het at niet meer
eenmaal op stal bereidde het zich voor op de neergang van de mensen
het verstond ineens duits
ik adviseerde niet te briesen tijdens nietzsche
ik las citaten
een paard briest als het niet kan kiezen tussen nieuwsgierigheid en angst
het brieste zonder geluid
wenn du lange in einen abgrund blickst, blickt der abgrund auch in dich hinein
ook big ontkende het dilemma
het verslavende, niet de elementen

[p. 34]

Het citaat in r. 15 is afkomstig uit Friedrich Nietzsche’s Jenseits von Gut und Böse en het optreden van het paard zou kunnen verwijzen naar het verhaal dat Nietzsche in januari 1889 in Turijn geestelijk instortte en een afgeranseld paard om de hals viel (wat nooit gedocumenteerd is en waarschijnlijk is overgenomen uit Dostojevski’s Misdaad en straf). Ook het begrip ‘paardenfluisteraar’ kan op de achtergrond in beeld raken. Prominent zijn daarnaast de aa- en ie-klanken, zonder dat de muzikaliteit van de taal een sterke rol speelt in de leeservaring. Het parlando en de inhoud geven mij bovendien de indruk dat het allemaal zo’n vaart niet loopt, dat er nauwelijks iets van afhangt, dat ik het bij wijze van spreken ook zou kunnen overslaan. Is er dan niets wat deze dichter mij in de huid wil kerven?

De derde afdeling tenslotte wordt gevormd door de monoloog ‘Medea 2.0’. Medea is een tovenares uit Colchis, de geliefde van Jason (die van het Gulden Vlies), die, nadat ze hem twee zonen heeft geschonken en ogenschijnlijk heeft ingestemd met zijn huwelijk met de dochter van de koning van Korinthe, die bruid doodt door een met gif geïmpregneerde trouwjurk en aansluitend met het zwaard haar kinderen afmaakt. Familie van Circe bovendien. Teveel pathos? Je zou het bijna denken wanneer je de passage leest uit het openingsgedicht, die zo uit de Sterren.NL Top-25 lijkt te zijn geplukt:

(…)
als ik had geweten dat dat de laatste keer zou zijn
had ik het eeuwig laten duren
ik hield nooit zoveel van iemand als van jou
als ik zeventig ben is het nog zo
blijf alsjeblieft bij me
ga niet bij me weg
hoor je me
blijf bij me
blijf bij me
(…)

[p. 41]

Je hoort de echo van Ed Sheeran met ‘… And darling, I will be loving you till we’re seventy …’ en na verschillende opsommingen met toenemende dramatische bijgeluiden lees je waarover je al dacht dat het zou gaan: ‘mijn jason was schrijver / hij kende het meisje / van zijn schrijfcursus’ en voor goed begrip: / mijn man heeft me / na twintig jaar / plotseling verlaten / voor een jonger exemplaar / met twee dochters’ [p. 78].

Tja.
Begrijp me niet verkeerd: poëzie hoeft van mij niet hoogdravend te zijn en het zou aan de mythe van Jason en Medea niets toevoegen wanneer je hem – in welke taalsmaak dan ook – alleen maar zou navertellen. Vegter geeft hier het verhaal echter een zeer beperkte eigen draai: Colchis en Circe worden genoemd en ook de ‘met draken bespannen wagen’:

26

jason staat op de stoep en jammert dat de liefde niet voorbij is. hij probeert de
zwakke plek in de ziel van medea te vinden. dat is niet moeilijk ze zou zichzelf
zo
weer weggeven. en de pijn die hij voelt. hij heeft geen idee hoe hij zal vallen. zij
heeft
geen idee of hij zal vallen. medea onderzoekt de veelvormigheid van een
huilbui.
iemand raadt haar therapie aan. bedoeld voor mensen zie wel zouden willen
huilen
maar niet kunnen omdat ze in de overlevingsmodus zitten. voor
honderdtwintig tot
tweehonderd euro per maand kan ze begeleid worden in e-crying. ‘o moeder,
huil niet
om mij als ik val. ik ben niet bang voor de dood en mijn wens is om als
martelaar om
te komen’. volgens euripides overleeft medea haar eigen aanslag. ze wordt de
lucht
in meegevoerd door een met draken bespannen wagen. verschroeide aarde.
jason
blijft achter met de jonge drenkelingen in zijn armen van onmacht.
in haar feitelijke vorm is de geschiedenis ondraaglijk. herschrijf haar nu woedend.[p. 85]

Het perspectief lijkt omgedraaid: niet jason verlaat medea, maar het omgekeerde blijkt het geval. Dat voelt aan als een anti-climax, een jij-bak bijna. Er wordt ook weinig mee op het spel gezet. Of zij nu hem verlaat of hij haar, dat maakt weinig uit, de kinderen blijven leven en door het noemen van Euripides is de metafysica van de deus ex machina ook meteen onschadelijk gemaakt. Een dichter mocht eens worden beticht van bijgeloof.

Een gemiste kans, denk ik. Wie werkelijk iets op het spel had willen zetten, had bijvoorbeeld het verhaal van de broertjes Ruben en Julian en hun moordende vader aangegrepen om het in het oude verhaal voor de hand liggende perspectief met taal op zijn kant te gooien, tot het mededogen van de lezer mogelijk met de moordenaar kon meereizen naar diens gruwelijke maar onontkoombare eindbestemming. Maar as is gebrande turf. Hätte, hätte, Fahrradkette.

De indruk die ik aan deze bundel overhoud is die van een overdaad aan kabbelende, babbelende taal, waarin zich heel af en toe een niet alledaags doorkijkje opent, maar die verstoken blijft van vergezichten en – wat voor deze lezer vooral belangrijk is – betoverende taal. De gedichten haken zich niet in mijn vlees en wat mij betreft leveren de drie afdelingen met een hink-stap-struikel geen olympische kwalificatie op. Ik vermoed dat ik de bundel Big data dan ook zeer zelden, wellicht zelfs nooit meer, zal herlezen.
____

Anne Vegter (2020). Big data. Querido, 88 blz. € 16,99. ISBN 9789021417257

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...