LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Daar ligt dat water

6 dec, 2020
door Jan Loogman

foto Pixabay

 

De polder waar mijn ouderlijk huis staat was bij mijn geboorte nog geen eeuw oud. Voor mij was hij er altijd geweest. Toen ik een jaar of twaalf was, toonde een buurvrouw mij het polderwapen. Ongelovig keek ik naar de afbeelding van korenaren die uit water oprezen. Waar de rechte polderwegen lagen met links en rechts de gele korenvelden, daar was vroeger het Haarlemmermeer.

Niet veel later kocht ik samen met mijn zus een kano. Ons huis stond aan de dijk en we legden de kano in het gras langs de ringvaart. Mijn zus toonde weinig interesse eropuit te gaan en middag na middag schoof ik alleen de kano het water in, kroop erin en peddelde in mijn eentje de ringvaart af, op weg naar de plek, twee kilometer verderop, waar hij een meer kruiste. Ik verliet de poldervaart en wrong de kano tegen de weerbarstige golven in het meer op. Soms passeerde een vrachtschip en verhevigde de golfslag. Na een tijdje liet ik de kano drijven, ik keek om me heen en stelde me voor dat onze polder vroeger zo’n meer was geweest, alleen dan tientallen malen groter.

foto Pixabay

In die vroegere tijd loosden verschillende polders hun overtollig water op het meer. Kwam er storm, dan joeg deze het meer naar zijn oevers en soms daaroverheen. Was het meer eerst een verzameling geweest van zes, zeven kleinere plassen met land daartussen, met daarop huizen en dorpen, in de loop van de jaren verdwenen deze in het water. Het meer was één grote binnenzee geworden. In 1836 bereikte het water bijna Amsterdam, terwijl bij een andere windrichting ook Leiden en Haarlem bedreigd konden worden. ‘Groote Plas, groote Plas!/’k Wou je leeggemalen was/ Want je knabbelt, alle jaren/ Aan mijn weiland met je baren/ En het kost mij heel wat geld/ Om je perk te zien gesteld,’ dichtte Nicolaas Beets, dominee in het nabije Heemstede.

een tekening van Hendrik Gerrit ten Cate, onderwerp: De overstroming van 1836/37 van het Haarlemmermeer,
afbeelding Europeana website


Ruim tien jaar later kon Beets een jubeldicht schrijven want eindelijk had het landsbestuur tot drooglegging besloten: ‘Nu wordt de Slokop opgeslokt, /  Nu raakt zijn rijk ten ende; / Nu ligt de grove Waterreus / Zieltogend op zijn breeden neus, / En jammert van ellende.’ Beets zag een heerlijke toekomst in het verschiet liggen, mits er flink gewerkt zou worden: Rukt aan, met spade en ploeg, en komt / Dit watererf bezaaien, / Gij, zonen van ’t gewroken land! /Met vroolijk hart, met nijvre hand…/ En doe Gods gunst u maaien! 

In de eerste jaren na de drooglegging ging het er in de polder minder vrolijk aan toe dan de dichter-dominee zich had voorgesteld. De drooglegging was geslaagd, maar de plannen hadden niet voorzien in een wegennet en ook was de bemaling van de nieuwe polder slecht geregeld. De grond was drassig, de polder deed hier en daar denken aan een moeras, de nieuwkomers namen de spade ter hand, maar hadden geen huis en misten voorzieningen. Het schijnt een ordeloze bende geweest te zijn, die eerste jaren in de Haarlemmermeerpolder.

Dat was allemaal lang voorbij toen ik een jongen was. Dankzij mannen en vrouwen met spade en ploeg had het moeras allang plaatsgemaakt voor golvend graan waartussen ik kon fietsen over keurige, rechte wegen.

Intussen is ook dat landschap voorbij. De graanpolder van mijn jonge jaren bestaat niet meer. Vanuit Noord-Holland suizen auto’s over het Rottepolderplein de Haarlemmermeer in. ‘De auto scheidt wegen af / uit zijn achtereind, talloze meters / landschap verteerd tot verleden / verbruikt asfalt, uitlaatgas,’ noteerde Willem van Toorn. Waar ik vroeger door de polder fietste, liggen tegenwoordig de A9 en de A5. De fietser ziet geen graan, maar asfalt en in de verte de landings- en vertrekbanen van Schiphol. Dankzij Ivo de Wijs komt de wijs van ‘Alle Menschen werden Brüder’ in zijn hoofd: ‘Nog meer stand en nog meer herrie / Hou maar op: wij zijn het beu / Die milieubaan, getverderrie / Is een ramp voor het milieu.’

Maar sla af, fietser, zoek de Ringvaart op, stap bij het Stoomgemaal De Lynden in een kano en peddel weg. Ga naar rechts, in de richting van Het Nieuwe Meer, of naar links naar de Kom bij Halfweg. Kijk hoe het water er ligt, het liefst als de zon schijnt. Citeer Herman Gorter: ‘Daar ligt dat water — dat schitterende water./ Zie hoe het schittert, het schitterspreekt, schittertrompettert in de lucht / in de donzige gonzige fijne satijne lucht — / dat droogzilvere opzwemmende water / in dat rondomblauwe dronkkoude dronkdiepe water,…’.

 

Stoomgemaal dorpsraad Lijnden & Boesingheliede

     Andere berichten

Voetballende dichter

door Ko van Geemert   In de tijd dat ik op de lagere school zat, jaren vijftig, begin zestig, was ik zo vaak als mogelijk buiten, op...

Een huis voor dichters

door Hans Franse   Toen ik nog actief was in de politiek van mijn toenmalige woonplaats Bloemendaal werd ik op een bijeenkomst...

De motregen van de ironie

door Rogier de Jong   Onze zuiderburen doen over het algemeen niet moeilijk over grote gevoelens. Over grote woorden trouwens ook...