Monique Wilmer-Leegwater (1966) uit Borne is werkzaam in de financieel-administratieve sector. Zij heeft een passie voor poëzie en het schrijven ervan. Zo organiseert en presenteert zij poëzieavonden in haar woonplaats. Ze werd genomineerd voor de Plantage Poëzieprijs 2020 en nam deel aan Dichters in de Prinsentuin dit jaar. Onlangs heeft ze zich uit overtuiging aangesloten bij de klimaatdichters.
Alja Spaan sprak met haar.
–
foto Irene Snijders
Hoe ben je tot het schrijven van gedichten gekomen?
Ik denk dat het te maken heeft met de behoefte om me te uiten, woorden te geven aan de vele beelden die ik heb in mijn hoofd. Ik merkte dat ik, door het op te schrijven, mijn hoofd leeg kon maken. Op een gegeven moment kon proza mij dit niet meer bieden, en toen ben ik als vanzelf overgegaan op het schrijven van gedichten. Ik vind het steeds weer een uitdaging om met de juiste woorden een bepaald beeld neer te zetten waarin ik hoop de lezer mee te kunnen nemen.
Je zegt, bij het toezenden van je werk, dat je nooit 100% tevreden bent met een gedicht. Kun je iets over het proces vertellen?
Dat klopt ja, ik ben erg kritisch naar mezelf! Dat maakt het soms ook lastig.
Voor mij begint het dichtproces meestal met een beeld, een geluid, of iets dat ik lees of iets dat iemand zegt, en wat dan blijft hangen. Ik denk daar dan over na en bekijk wat het met me doet als ik me in het betreffende beeld of geluid verdiep. Vervolgens ga ik schrijven, wegleggen, schrappen, herschrijven. Kloppen de woorden, de interpuncties? Hoe ziet de tekst eruit, hoe klinkt het als ik hardop lees?
Het beeld van de aangespoelde dode zeedieren laatst aan de Russische kust, laat me bijvoorbeeld niet onberoerd. De dode octopus die daar bijna menselijk op het strand ligt met al zijn nutteloze armen. Dat wil ik dan gaan verwoorden in een gedicht, voor mij hoort daar dan ook research bij. Dus meestal is het een wat langer proces, het kan weken in beslag nemen. En soms komt een gedicht nooit af. Af en toe gaat het sneller, maar die gedichten zijn in de minderheid.
Desondanks ontvang je diverse nominaties (Plantage Poëzieprijs, Rob de Vos-prijs) en dring je in de top door (Willem Wilmink). Haal je daar erkenning uit?
Daar haal ik absoluut erkenning uit! Het stimuleert en motiveert me enorm om genomineerd te worden of een prijs te winnen. Ik krijg er meer zelfvertrouwen door en durf meer van mezelf te laten zien in mijn werk.
Vooral de juryrapporten voegen veel toe. Het juryrapport van Inge Bak (Rob de Vos-prijs 2020) bijvoorbeeld kon ik erg waarderen. Ze heeft het gedicht geïnterpreteerd zoals ik het bedoeld heb. Hoewel dat geen voorwaarde is, deed het me daarom wel wat toen ik haar rapport las. Ik kan zien dat ze het met aandacht heeft geschreven en zich erin verdiept heeft. Dat vind ik waardevol. Maar ook het juryrapport van de Plantage Poëzieprijs waardeer ik zeer. Dat iemand de moeite neemt om zo uitgebreid in te gaan op jouw gedicht ervaar ik als een eer.
Uit je werk spreekt een gedrevenheid die zich ook uit in het aansluiten bij de Klimaatdichters. Je maakt je niet alleen zorgen over het milieu. Moet een schrijver maatschappelijk bewust zijn en een waarschuwende rol hebben?
Ik weet niet of een dichter een waarschuwende rol moet hebben, dat klinkt nogal belerend, en dat wil ik niet zijn. Wat ik wel mooi vind, is het creëren van bewustwording. Hoewel ik uiteraard wel een bedoeling heb met een gedicht, wil ik dit niet voor de lezer gaan invullen. Integendeel. Iedereen is vrij om het gedicht te interpreteren zoals hij of zij wil. Ik denk dat wanneer je gaat waarschuwen je juist mensen gaat irriteren. Ik probeer zo te schrijven dat de lezer zelf bepaalde gedachten gaat krijgen, en anders naar beelden gaat kijken. Nieuwsgierig wordt. Als ik het bijvoorbeeld heb over ‘vogelpinnen’ dat mensen dan ook gaan zien waar die dingen eigenlijk allemaal bevestigd zijn.
Wel voel ik een urgentie om bepaalde zaken op te schrijven, onder de aandacht te brengen. Dat geeft soms een heel rusteloos gevoel. Ik heb nu geaccepteerd, zonder generaliserend te zijn, dat ik soms anders kijk dan de gemiddelde mens. En dat dat ook mag. Bijvoorbeeld bij het zien van varkenssnuiten die vanuit vrachtwagens naar buiten priemen en de lucht opsnuiven. Ik kan daar erg door geraakt worden terwijl veel mensen slechts hun schouders erbij op zullen halen of het helemaal niet zien.
Ik denk daarentegen wel dat een schrijver maatschappelijk bewust moet zijn. Je kunt bepaalde gedichten anders niet schrijven.
–
Terwijl we tuinaarde aanvegen, pannenkoeken eten
is er ergens een kind dat huilt, een dier dat gilt.
–
We houden ons van de domme en wenden ons af.
Niet ons kind, niet ons dier. Er is geen wet die
andere dingen zegt, verrassingen kent.
–
We gaan door zoals het was, en stampen het beton aan.
Rapen de muren als maisvelden. Laten ons bedriegen
door wat erachter ligt.
–
Soms krijg ik geen lucht in maisvelden. Ik braak een
spoor tussen de kolven, het voer voor varkens. Iemand
zei: zolang het mais staat, leeft het beest. Ik tel af.
–
Denk aan de dagen dat we lachten om asfaltstrepen
kaatseballen, onze benen in chromen bumpers. Het
gitaarspel van je zus, ons cijfer voor topografie.
–
De nacht is er een als alle andere, een vaag mangaan.
Sterren. Een maan. Laten we ons vooral geen
zorgen maken.
Je beroep is allesbehalve poëtisch. Is het de tegenstelling met de nuchtere cijfers die je stimuleert?
Misschien is dat wel zo. Ik heb een economische-linguïstische opleiding gevolgd, dus die combinatie heeft er altijd wel in gezeten. Op mijn werk zet ik een knop om, dat moet ook wel. Wel ben ik minder gaan werken om meer tijd aan de poëzie te kunnen besteden. Ik hoop in de toekomst nog meer tijd voor het schrijven vrij te kunnen maken.
In een interview in een plaatselijk dagblad vertel je hoe je geïnspireerd raakt door de natuur, hoe je werd bevangen door melancholie. Roept vooral de natuur die emotie op?
De verslaggever van het plaatselijke dagblad heeft mijn verhaal in haar eigen woorden beschreven. Melancholie is denk ik niet het woord dat ik gebruikt zou hebben. Ik weet niet of de natuur alleen in het bijzonder een emotie oproept. Ik denk dat het een combinatie is van factoren. Ik krijg meer ruimte in mijn hoofd als ik in de natuur met de hond wandel of gewoon heerlijk buiten ben in de tuin, of op het water ben. Ik voel me erg verbonden met de natuur, met alles wat leeft.
In mijn ogen zijn we verder van flora en fauna af komen te staan. Bomen worden gekapt omdat het blad overlast veroorzaakt of omdat er te weinig licht in huis valt. Kantwallen worden veelvuldig gemaaid terwijl er watervogels nestelen. De tuinen in nieuwbouwwijken bestaan steeds meer uit alleen maar tegels. De natuur mag er zijn maar moet geen overlast of veel werk geven.
Met name dieren roepen een emotie bij me op. Omdat ze geen stem hebben, ondergeschikt zijn, en vaak afhankelijk zijn van het handelen van de mens.
Bij nader inzien moet ik je vraag misschien toch wel met ‘ja’ beantwoorden!
–
waarachtig het ijs brak, scheurde tot spleten, kalfde kloven af
spleet speelse spelonken tot ouderdomskwalen
daaronder het water, zwart, een glinstering, af en toe een vage vin
een geluid niet hoorbaar voor mensenoren, de waarschuwing
moest daarom als verloren worden beschouwd
–
hier lag de vlakte stil, in afwachting van het barsten, misschien
een nieuwe wereld, er heerste een gevoel van reddeloos
verloren zijn, een onomkeerbaar proces van knappen en
verdampen, een mompelen, jammeren, piepen zelfs, zoals een
storm die raast niet meer omkijkt naar wat verloren is
gegaan
–
wat zijn voorwaarden voor geluk vroeg de ijsbeer zich af
is het een vis, een zeehond die zomaar je schoot in zwemt
nagels die slijten door springen en rennen, een weergaloze
grom, je kop indrukwekkend afgezet tegen het hemelplafond
de afwezigheid van schepen?
–
hij was nog jong en kon hierop geen antwoord geven
moeder had een vermoeden van vorst en wees naar de wolken
een plek voor de nacht, kon hij alleen maar denken aan
witte walvissen, ringelrobben, stevige schotsen en
hoe ver hij daarvoor zwemmen moest
Bij de Willem Wilminkwedstrijd was je genoodzaakt een bepaalde regel in je gedicht te laten voorkomen. Is dat ‘gedwongen’ schrijven makkelijker?
Ik weet het niet. Soms wel soms niet. Het geeft misschien een richting aan het gedicht.
Doordat de regel vaststaat en vaak heel specifiek is, wordt de dichter als het ware een bepaalde richting op geduwd. Dat is niet altijd een voordeel.
Het liefst heb ik een regel die voor meerdere interpretaties uitlegbaar is. Het schrijven naar aanleiding van het kunstwerk van Inge Bak (Rob de Vos-prijs 2020) laat meer ruimte dan een regel alleen.
Wat heeft de cursus poëzie op de Schrijversvakschool je gebracht?
Er is onzekerheid weggenomen. Het was voor mij een openbaring dat je eigenlijk over alles kunt en mag schrijven. Dat je de rem los mag laten, buiten de paden mag lopen. Doordat er feedback wordt gegeven door de docent en de overige cursisten krijg je inzicht in je eigen proces. Dat werkt ook verhelderend.
Bij een ander zie je vaak meteen waar de schoen wringt, voor je eigen werk is dat veel lastiger te beoordelen omdat je de tekst al zo vaak gezien hebt. Feedback blijft daardoor erg belangrijk vind ik.
En weet je nog op welk moment je besloot voor de dag te komen met je werk?
Volgens mij was dat voor het eerst bij een inzending voor de Willem Wilmink Wedstrijd. (2018?) En jaren geleden heb ik eens een gedicht ingestuurd voor een verzamelbundel.
Lees je veel poëzie?
Ik volg de publicaties op Meander en nog een aantal andere poëziepagina’s. Ik ben altijd wel nieuwsgierig naar het werk van anderen. Soms schaf ik naar aanleiding van een recensie een bundel aan. Ik houd ook veel van buitenlandse poëzie, ik vind het leuk om deze te vertalen. Louise Glück bijvoorbeeld. Ik heb inmiddels twee bundels van haar.
Ik hoop zelf ook ooit in de toekomst een bundel te publiceren. Ik zie de nominaties als stapjes op weg naar een eigen bundel.
–
dit zijn de momenten waarvoor je het doet
zoals de raaf een pact sluit met een wolf
om het kadaver te delen, een menselijke
–
stem weet te imiteren, zo sluip ik in de bossen
rond, groot en hoog de dunne stammen, diep
en donker markeren zij een eindeloos parcours
–
van benaalde paden, waar rusten we vanavond
de nacht te lang en koud, de beer meedogenloos
zo’n nacht verlangt een vacht als een pelsdier kent
luister niet naar de raven-
–
mijn lamp een blauwe maan, trotseert duizend
elandogen, aan de oever van dit fjord het water
als een azuren laken over Atlantis gelegen
leg ik mijn schermenmantel af
–
hier moeten wel kabouters wonen, trollen, feeën
halfgoden, het kabbelt, sloert en spoort
ik zie schepen glijden zonder licht, ergens
–
vuur uit drakenmonden, hoor het zachte scheppen
van peddels, zie de zilveren gehoornde helmen
stil gespitst, een zeemeermin aan kop
–
nee, zeg ik, nee, niet hier
niemand weet van hier
en niemand zal het geloven