Het onuitsprekelijke
door Hans Puper
–
–
De dans van de dichter is een bundel met 35 poëziebesprekingen van Johan Reijmerink. De ondertitel luidt Over wat onuitsprekelijk is. In de verantwoording schrijft hij dat ze (op een na) eerder zijn verschenen in Meander en de Poëziekrant. Ze zijn min of meer bewerkt. Het gaat om bundels die tussen 2008 en 2020 zijn verschenen in Nederland en Vlaanderen. Zijn recensies kun je typeren als erudiet en zeer gedegen; van een bundel laat hij weinig onbesproken. Vaak bespreekt hij iedere afdeling afzonderlijk en sluit hij af met een heldere conclusie.
Het is goed om stil te staan bij het ‘woord vooraf’ (p. 11–13) om een indruk te geven vanuit welke visie Reijmerink recenseert.
Hij vat met instemming het essay ‘Het dansende denken’ van Henk van der Waal samen, waarin deze een welomschreven opvatting geeft over de aard van poëzie. Deze kan niet los worden gezien van muziek, denken en dansen. ‘Poëzie toonzet klank en ritme en krijgt daarmee toegang tot de dieptestructuur van ons bewustzijn en ons lichaam’. Poëzie maakt muziek met betekenis, er is een groei van betekenis aan klanken. Van der Waal: ‘Daarin denkt ze. En dat denken is in zoverre denken dat ze de wereld met andere ogen bekijkt en op een onnavolgbare manier verwachting schept zonder zich aan alle regels van de logica te houden. Poëzie is een denken dat danst. (…) Dit dansende denken is niet stellend en verkondigt geen waarheden, maar is tastend en ontvangend’. Hoe aantrekkelijk ook, je kunt dit natuurlijk niet generaliseren. Moraliserende dichters bijvoorbeeld willen wel degelijk waarheden verkondigen en aan tasten en ontvangen hebben zij geen enkele boodschap. En wat ritme betreft: dat is bijvoorbeeld in het titelloze, eenregelige gedicht ‘Stadhouderskade 42 te Amsterdam’ van K. Schippers ver te zoeken. Of, om een recenter voorbeeld te noemen: Van groot belang (2015) van Nachoem Wijnberg. Beiden laten onze gedachten dansen, dat wel, maar muzikaal kun je hun gedichten niet noemen. Het lijkt me echter waarschijnlijk dat Van der Waal (en met hem Reijmerink) in zijn essay een poëtisch ideaal formuleerde, geen definitie.
In de besproken bundels speelt het onuitsprekelijke een belangrijke rol. Reijmerink ziet dat als een ‘intensiverende verschuiving’: ‘Dan voltrekt zich aan [de dichter] een onvoorzien voorval, waardoor het ogenblik een verinnigende verdieping ondergaat en daardoor alles in een ander daglicht komt te staan.’
In zijn recensies zoekt Reijmerink naar de thematische grondslag van de bundels en, in samenhang daarmee, de levensvisie van de dichters, iets wat hij consequent en vaak boeiend doet.
Het zal na het bovenstaande weinigen verbazen dat Reijmerink vaak een metafysische invalshoek hanteert, waarin vergankelijkheid, eeuwigheid en de grens tussen leven en dood een belangrijke rol spelen. Wat het laatste betreft: zijn recensie over blijven & verreizen (2013), de laatste bundel van Hans Groenewegen, is indrukwekkend.
Deze invalshoek is bijvoorbeeld zichtbaar in de laatste regels van zijn bespreking ‘Sporenonderzoek van een buitenstaander’ (p. 159-167) over de Verzamelde gedichten (2017) van Wim Brands: ‘Het is goed dat de Verzamelde gedichten er zijn gekomen vanwege zijn naarstig zoeken naar de zin van dit bestaan, [de cursivering is van mij], of zoals de Amerikaanse literatuurwetenschapper en mytholoog Joseph Campbell dat een keer zo treffend aanvulde: niet op zoek zijn naar de zin van het bestaan, maar naar de ervaring van het leven.’
Zijn invalshoek heeft niet geleid tot een eenzijdige keuzes: hij bespreekt bundels van enerzijds niet-gelovige dichters als H. C. ten Berge en Remco Campert en anderzijds van een belijdend katholiek als Willem Jan Otten en de spirituele Claude van de Berge, wiens poëzie ‘sjamanistische, mysterieuze, ja zelfs mystieke aspecten’ bevat.
Een enkele keer leidt zijn visie tot commentaar op uitingen van de dichter. In zijn gedicht ‘Zaventem’ veroordeelt Campert de terroristen die op het vliegveld een slachting aanrichtten. Hij sluit dat gedicht af met de regels: ‘god ontferm u / en schaf religie af’. Reijmerink: ‘Zijn afkeer van dit soort afgrijselijke terreurdaden, ondernomen vanuit een vals en verdraaid religieus perspectief, is prijzenswaard, maar hij zet de slotregel wat mij betreft al te fors aan. Religie is altijd nog voor veel mensen een aanvaardbare leidraad, mits die op rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid jegens andersdenkenden is gebaseerd.’ (p. 65). Het is overigens een interessante recensie. (‘Het licht van de poëzie in een duistere wereld’, p. 64-67), die Reijmerink positief afsluit: ‘Campert biedt ons een prachtige bundel poëtische notities over kwetsbaarheid, ontnuchtering, woede, radeloosheid en bezinning, waarin hij ons de zin, de waarde en het licht van de poëzie in deze duistere wereld weet voor te houden. Een briljante en licht gevende bundel!’
Je leest niet alleen besprekingen van bundels, maar ook van de lezer die de recensent is. Een lezer herschept gedichten en het is boeiend om te zien hoe hij zijn interpretaties beargumenteert. In gedachten ging ik vaak met hem in discussie – wat betekent dat ik de besprekingen waardevol vind, anders doe ik dat niet. De dans van de dichter is ‘Een voedzame maaltijd voor een hongerige lezer’, om de titel van zijn bespreking over Voor de liefste onbekende (2016) van Ingmar Heytze aan te halen.
___
Johan Reijmerink (2020). De dans van de dichter. Over wat onuitsprekelijk is. PoëzieCentrum, 218 blz. € 22,00. ISBN 9789056551483