Balans van een poëtisch leven
door Marc Bruynseraede
–
–
‘Grand Seigneur van de poëzie’ Patrick Conrad (1945) heeft zopas de bundel En de bomen laten verschijnen. Na zijn Verzamelde gedichten (2015), uitgegeven n.a.v. zijn 70ste verjaardag, en zijn bundel De Cadillac van Mallarmé (2016) met 30 collages en 30 bijpassende gedichten, was het duidelijk dat het tijd was om een streep te trekken onder de artistieke arbeid en na te denken over de in het verschiet liggende dood.
Het overlijden van zijn moeder dit voorjaar was daartoe de aanleiding. Reflecterend over dat wat voorbij is en afrekenend met de schijnwereld van het bestaan, de aloude angsten die hem achtervolgen en de afgemeten traagheid van de ouderdom.
Patrick Conrad betrad het poëzietheater in de jaren 60 van vorige eeuw. Zijn flamboyante bundels Mercantile Marine Engineering (zijn vader was scheepsbouwingenieur en directeur-generaal van een scheepvaartbedrijf) en het rauw-realistische – op het morbide af – 11 Sad Songs for Edward Kienholz maakten indruk en plaatsten hem meteen in de voorste rangen van het poëtenlegioen. Zijn manier van schrijven hield in het midden tussen het koud-realistische van Willem Elsschot en het verfijnd gemanicuurde schilderen van de Britse prerafaëlieten.
In de toenmalige literaire kritiek werd Conrad neergezet als een maniëristisch dichter, met een esthetiek die verwees naar de late romantici en symbolisten: erotiek, morbiditeit, melancholie en sublimatie. Het is wel wat. Hoogtepunt in de jaren 70 was de uitgave van Conrad life on stage: ‘10 jaar zuchten en wenen’ zoals de dichter, geheel gekleed in een wit pak, zo attent was als opdracht te schrijven in de bundel die ik van hem kocht. Deze vroegtijdige verzamelbundel was een bundeling van gedichten uit Mercantile Marine Engineering (1964-67), Met Sappho op de sofa (1968-69) en 11 Sad Songs for Edward Kienholz (1971).
Het waren de gloriejaren van de Pink Poets: een dandyeske beweging van stadsdichters, opgericht door dichter-reclameman Nic van Bruggen en wufte estheet Patrick Conrad., In hun kielzog stapten aanverwante figuren als Henri-Floris Jespers, Paul Snoek, Hugues Pernath en anderen mee in het roze legertje. Epicentrum van de beweging was de kroeg V.E.C.U., in het smalle Moriaanstraatje in het oude Antwerpse stadscentrum, op een boogscheut van de andere legendarische kroeg De Muze, waar zangers als Derroll Adams (Portland Town) en Ferre Grignard (Ring, ring, I’ve got to sing) het wereldleed van die dagen bezongen.
De Pink Poets beijverden zich niet alleen in het schrijven van gedichten en het organiseren van happenings daarrond. Zijn waren ook bijzonder geïnteresseerd in beeldende kunst en in film. Dat was heel specifiek het geval voor Patrick Conrad.
Naast poëzie (19 bundels) heeft Conrad zich door de jaren ontwikkeld tot filmmaker (20 films), romanschrijver (20 romans) en verdienstelijk grafisch kunstenaar. Doorheen zijn hele carrière wist hij prijzen in de wacht te slepen voor literatuur en film en stelde hij onophoudelijk zijn beeldend werk tentoon.
We zijn nu 50 jaar later en daar verschijnt En de bomen. Een bundel die een uitzicht biedt op de eeuwigheid, voorbij de woordeloze droefheid van het verlies en de esthetisch-erotische strapatsen van de dandy die hij was. Alleen de bomen houden stand ‘wuivend naar een oord waar geen herinnering is’ schreef Jozef Eijckmans.
Mooi uitgegeven, dat ook. Groot formaat, prachtige foto van waaiende bomen op de voorplaat, illustraties op de binnenflappen van Patrick Conrad zelf. Triestige foto op de achterkaft (ergens in de verlatenheid van de begraafplaats Schoonselhof ?). De foto op De Cadillac van Mallarmé – een in gedachten verzonken dichter – was beter.
In zijn reflectie over doodgaan eindigen zowel het eerste als het laatste gedicht op het vers ‘en de bomen’, als om aan te geven dat er in de natuur nog elementen zijn die ‘altijddurend’ – begin en einde – zijn, die het leven bestendigen en die ons als zodanig schoonheid en troost kunnen bieden.
dat iets van wat was zal voortbestaan in mijn verhalen:
een goede hand, wat verzinsels, een verscheurd land … en de bomen.
Aan deze conclusie zijn vier cycli voorafgegaan. De eerste cyclus van 27 gedichten onder de titel ‘Een bloedeloze zondag’ beschrijft de tergend-trage treurigheid van het afscheid bij het doodgaan.
–
Misschien zag ik te veel Amerikaanse films
waarin lijken met wijdopen muilen
creperen op glimmend, nachtelijk asfalt.
–
Dat gevoel van déjà vu,
telkens als de dood en ik elkaar omhelzen,
overviel me ook die bloedeloze zondag.
–
Moeders sterven niet,
dacht ik.
Ze laten je in de steek.
–
Kom me niet vertellen
dat verdriet vervliegt,
en er slijt komt op de spijt,
of zij die zingen langer leven.
–
Ze zong al lang niet meer
en toch bleef ze beven
tot er van haar niets overbleef.
De daaropvolgende cyclus ‘Alsof’ is een ongenadige analyse en afrekening in 10 gedichten met de futiele schijnwereld van het bestaan; ‘een wereld waarover de domheid waakt’. Iets is niets en: ‘niets meer dan een geeuw / en nergens meer thuis. / Wij komen uit de nacht der tijden’.
alsof we nog nieuwsgierig waren,
alsof er nog een teken van leven was,
–
alsof de oorlog voorgoed voorbij was,
alsof de tuinen in bloei stonden,
alsof ons hart ophield met bloeden,
–
(…)
–
blijven wij doof voor de roepende rechters
en blind voor wat komen moet
tot de laatste snik, tot de laatste wals
doen alsof.
De derde cyclus schetst ‘Tien kleine nachtmerries’ waarin Conrad zich nog eens goed kan laten gaan, om, met de fysieke aftakeling, de macabere rekening te vereffenen :
Dat lijf van ons, zo hebben de wetten
van de schepping beslist,
dat gaat – zoals de liefde –
een bepaalde tijd mee.
–
Daarna droogt het uit,
en al bestaan we vooral uit water,
we worden van zand.
–
(…)
–
Met als gevolg dat we ons op een zonnige dag
als tegen een warme muur aanleunend
met opgetrokken knieën
tegen de buik van de laatste vrouw neervlijen,
–
en als tandeloze zuigelingen de ogen sluiten,
kaal, kotsend en verkneukeld,
kermend, kwijlend en content.
Vierde en laatste cyclus van deze beklijvende bundel geeft, in tien klassieke sonnetten, de melancholie weer van ‘De traagheid waarin ik verblijf’. De dichter noteert: ‘En dan is het plots te laat. / Te laat om te zaaien, te laat om te maaien, / te laat om te aaien. / Te laat voor de haat.’ Het is een macabere dans met de dood: ‘De dood is de traagheid waarin ik verblijf’. De dood tikt als een klok in het liedje van Jacques Brel: ‘Qui dit oui, qui dit non. Qui dit: Je t’attends’ (De klok, ze tikt ja, ze tikt neen. Ze tikt: Ik wacht op jou).
Het laatste gedicht van deze cyclus vat het als volgt samen:
waarin ook zij tijdens eindeloze dagen zullen verdwalen.
Een feest zag ze komen, geen feest zag ze gaan.
Een dichter die zoiets schrijft verdient om gelezen en herlezen te worden. Deze dichter zeker. Tot bloedens toe.
____
Patrick Conrad (2020). En de bomen. Uitgeverij Vrijdag, 80 blz. € 20,00. ISBN 9789460019197