Kwetsbaar, maar omsloten door woorden
door Kamiel Choi
–
–
De Verzamelde Gedichten van Jo Govaerts is een prachtig uitgegeven bundel waarmee ze terugkeert op het literaire toneel met een heruitgave van haar vier eerder verschenen bundels, aangevuld met de nieuwe bundel Morgen ga ik met je trouwen.
Er zijn vijf bundels in opgenomen: Hanne Ton, waarmee ze in 1987 debuteerde op de spectaculair jonge leeftijd van 15 jaar. De twijfelaar, gepubliceerd in 1989, op haar zeventiende dus, Waar je naar zit te kijken (1994), Apenjaren (1998), en de geheel nieuwe bundel Morgen ga ik met je trouwen. Tussen haar vierde en vijfde bundel ligt dus 23 jaar, en zo’n sprong nodigt uit tot vergelijken. In een bespreking van een enkele bundel leiden biografische achtergronden meestal af, maar een overzichtswerk dat ruim drie decennia beslaat kunnen ze helpen om een beeld te vormen van een oeuvre en de ontwikkeling van de auteur.
Maud Vanhauwaert merkt in het voorwoord op dat er thematische en stilistische verschuivingen zijn, maar de rode draad die er volgens haar doorheen loopt is dit: de gedichten zijn ‘kwetsbaar, raadselachtig rafelend, en ook snijdend hier en daar’ (blz. 7). Ik deel die observatie en wil daaraan toevoegen dat ze in haar poëzie intuïtief de timing heel goed beheerst, die zo cruciaal is voor dit soort gedichten, die met minimale poëtische middelen een groot effect willen sorteren.
Neem bijvoorbeeld het gedicht ‘Niet de zon maar’ (ik identificeer de gedichten met de openingsregel; Govaerts’ gedichten zijn titelloos), uit Waar je naar zit te kijken, een van de mooiste die ik in de bundel las:
de zon in het water
waar dat in golfjes
aan land wil
en wil
–
niet de helling maar
de helling van je rug
–
en niets van dit alles maar
alles in je
woorden in de
wind warrrelend
om mij heen
–
(blz. 104)
Het is mooi hoe het ‘wil / en wil’ de golfbeweging uitdrukt, en hoe de parallel tussen de ‘zon in het water’ en de ‘helling van je rug’ onze verbeelding prikkelt. De zon in het water is een afspiegeling; in welke zin is de ‘helling van je rug’ een afspiegeling van de helling? Het golvende water wil aan land, en op raadselachtige wijze drukt dat een verlangen uit, wat de regel ‘de helling van je rug’ iets erotiserends geeft. In de laatste strofe wordt deze lichamelijke beweging in een ironische distantie opgegeven voor de woorden van de geliefde. Het gedicht drukt een female gaze uit die zichzelf eerst presenteert als actieve bewonderaarster van de ‘helling van je rug’, en direct daarna als passief en veilig omsloten door de woorden van de ander. Deze dubbele kwetsbaarheid maakt dit gedicht heel bijzonder.
Nog een gedicht dat Govaerts’ poëtica goed illustreert:
en kijk naar de lijnen
in de houten tafel
–
ik zeg dood
en veeg het stof
eraf met mijn hand
–
ik zeg oud
en sluit mijn mond
rondom een steen
–
hoe snel die zich
met speeksel zal vermengen
–
zoniets.
–
(blz. 62)
Dit gedicht komt uit de tweede bundel De twijfelaar. De reeks in de eerste drie strofen lijkt een trucje dat je op een schrijversvakschool krijgt aangeleerd. De metaforen van de hout(levens)lijnen, de dode stof en de (graf)steen zijn vanzelfsprekend en poëtisch niets nieuws onder de zon. De kracht van dit gedicht schuilt in het slotwoord ‘zoniets’. Daar blijf je als lezer haken, daar wordt weer die raadselachtigheid geïntroduceerd die deze gedichten doet overleven. Geeft het uitdrukking aan een doordringend nihilisme, waarin de menselijke betekenisdragers liefde en dood oplossen in een bepaalde nietsheid (zó niets)? Het gedicht is naar mijn smaak iets te cryptisch, maar laat wel zien waar Govaerts op haar sterkst is: wanneer ze de taal zichzelf weer bijeen laat dansen.
Het derde gedicht dat ik wil uitlichten komt uit de ietwat flauw getitelde afdeling ‘Leed en Lief’ uit de nieuwe bundel Morgen ga ik met je trouwen:
dat ik van je hou
–
met een bloemetje bijvoorbeeld
–
of als een hondje
dat rond je benen danst
–
of misschien
zoals ik ben
–
ja nee
nee ja (blz. 187)
Candlelightpoëzie? De openingsregels zouden niet misstaan op zo’n kaartje dat bloemisten soms aan bloemstengels bevestigen. Het hondje doet me denken aan Jacques Brel (‘laisse-moi devenir ton chien’). De slotstrofe is in haar volmaakte eenvoud een sterk poëtisch symbool, ook visueel. ‘ja nee / nee ja’: hier staat een yin-yangsymbool afgedrukt. Wat valt er daarna nog te zeggen? Inderdaad lijkt het volgende gedicht gekeuvel: ‘Je mag me nog wel eens zeggen / dat je van me houdt, hoor. / dat zou me wel plezier doen. // Zoals het terugvinden van een foto (…)’ (blz. 188). Deze eenvoudige regels zijn nodig om de zeer sterke miniaturen te kunnen dragen, als een woud van woorden dat precies genoeg schaduw moet werpen op de bosgrond, waar een kwetsbare soort voldoende licht krijgt om te groeien, maar niet uitdroogt. Zo is de poëzie van Govaerts: op het eerste gezicht een woud van simpele woorden, die de fragiele originele beelden behoeden.
De zwakke plek in deze poëzie zijn de soms te gemakkelijke similes en clichés: ‘(…) ik dank hem / voor de stilte die hij mijn laat, het mes / waarmee ik het brood kan snijden / of mijzelf’. Of: ‘Wij houden elkaars handen / en onze eigen harten vast.’ (blz. 131)
Maar dit wordt meer dan voldoende goed gemaakt met prachtige beelden zoals dit over een jong kind:
met speen en beer
als globe en scepter
–
(blz. 168)
Of: ‘nooit nam ik afscheid / op dansender benen’ (blz. 72).
Aan het eind van de bundel is ook een lezenswaardig en openhartig gesprek opgenomen dat Toon Horsten met Govaerts voerde. Ze vertelt daarin over haar omzwervingen in Tatarstan, Centraal-Azië, haar vertaalactiviteiten van Oost-Europese dichters zoals Anna Świrszcyńska, Eugenijus Ališanka en Wisława Szymborska, haar ontmoetingen als zeer jonge debutante met grote Nederlandstalige dichters en hoe ze een protegé werd van Herman de Coninck.
Deze Verzamelde Gedichten zijn puur en sober, het is rijpe poëzie om veel tijd voor te nemen. Soms ligt het gevaar van candlelightpoëzie op de loer, maar genoeg van deze gedichten weten voor zichzelf een bescheiden eeuwigheid te creëren door middel van een raadselachtige laag, waarin vorm en inhoud lijken te versmelten en de betekenis aan een intuïtie in ons lezers appelleert die aan de taal voorbijgaat. Het zijn de originele metaforen en creatieve taalvondsten die deze bundel dragen en uitnodigen tot herlezen.
____
Jo Govaerts (2021). Ik dans me weer bijeen. Verzamelde Gedichten. Uitgeverij Davidsfonds, 232 blz. € 9,99 . ISBN 9789002269295