De sleutel van de toren
door Geert Zomer
–
–
De ondertitel van Toen dichters over engelen droomden is Gedichten met een vleugje wanhoop. De titel van de bundel is werkelijk prachtig. Is hier wel een ondertitel nodig en wat voegt deze toe? Er is een openingsgedicht, gevolgd door drieëndertig andere gedichten, verdeeld over zes afdelingen.
Karel Wasch (1951) is publicist, biograaf en dichter. Hij schreef biografieën over Floris Meijdam, Brendan Behan, Karel Wasch de oudere (zijn grootvader), Jack Kerouac en drie biografieën over Dylan Thomas. Ook schreef hij een novelle over laatstgenoemde en een roman over de jaren ’60, De belegering van de jonker. Wasch publiceerde in 2018 de gedichtenbundel Het geluid van denken , in 2020 3 in de Pan bij uitgeverij Landsmeer (verzamelde gedichten). Toen dichters over engelen droomden is zijn tweede bundel bij In de Knipscheer.
De inhoud van de bundel doet aan een trap denken. Deze telt 34 treden. Het is een torentrap, die tot in de hemel reikt waar engelen wonen. De onderste trede is de eerste stap op weg naar het hogere; de reflectie op het ‘lage’. De gedichten in de bundel en de treden van de trap lopen niet synchroon. ‘Levenloos’ is de titel van het eerste gedicht van de vijfde afdeling en beschrijft de eerste trede.
Tot hij ontdekte wat hen
aantrok. Het was een kadaver
van een varken, schuimend
en in ontbinding, maar voor
de bende een lekkernij, waaraan
ze zich maar al te graag tegoed deden.
Een uur of wat voor zonsondergang hadden ze
genoeg gegraaid en gevreten. Eén voor
één slopen ze weg, bloederig maar verzadigd
en de stilte viel over de onheilsplek op iel
kattengejank na. Hij besefte plotseling
dat hond en kat elkaar wonderlijk
met rust hadden gelaten, tijdens hun orgie.
De wijsheid van de duisternis. Een duivels verbond
echter de mens niet vreemd.
De stilte, hier in dit gedicht, is een onheilspellende stilte en is tegengesteld aan de stilte zoals beschreven in het gedicht ‘Muziek der sferen’. De laatste regel: ‘En na de woeste herfstsymfonie / is er de pracht van stilte, / het mooiste geluid, de fijnst besnaarde / sfeermuziek.’ Deze muziek der sferen is de muziek uit hemelse contreien, zuiver en helder als kristal.
In het openingsgedicht ‘Toen dichters over engelen droomden’ overhandigt de dichter aan de ik-figuur in het gedicht een sleutel, en zo ook aan de lezer:
“Vertel me jouw droom en straks, ben je in de mijne!”
verbrak Grotius de stilte, gevolgd
door die prachtige zachte lach van hem.
Ik vertelde over de grote
toren waar ik plotseling een
sleutel van had en die ik beklom om boven
mijn engel te ontmoeten, die samen met
mij wegvloog hoog boven
de boomgrens, onder het geruis van de zee
en bladerwind.
( … )
Een gedachtenexperiment: stel dat de hemel ons thuis is. Wij wonen daar, doen daar onze dingen, eten hemelse spijzen en drinken hemelse wijnen. Ook slapen wij daar. In onze dromen worden wij naar het aardse gestuurd waar wij een aards bestaan dromen. Deze dromen doen zeer realistisch aan. Zo realistisch dat wij ons tijdens zo’n droom niet kunnen voorstellen dat het een droom is. Wij, op aarde, leven de droom van ons hemelse zelf, gerepresenteerd door onze engel. ‘Mijn engel’, waarover de dichter schrijft is zijn wezenlijke zelf en de dichter leeft in zijn eigen geschapen droom. Om uit deze droom te ontsnappen heeft hij een sleutel nodig. Ineens heeft hij deze in handen en kan zo de toren beklimmen om zijn ware zelf, die in de hemel woont, te ontmoeten.
Zijn ware zelf droomt hem soms ook in ‘Andere werelden’, werelden waar hij een vaag besef van heeft, maar die hij niet goed onder woorden kan brengen: ‘(…) / Zouden we in die andere werelden / ook verlaten over nat asfalt strompelen, schaarsverlicht? / Ik ben geneigd te denken, dat / we er spontaan opeens waren, ontsproten aan wortels / van de alruin en erop uit werden gestuurd / te dwalen over de aarde. / Verwilderde autochtonen.’
De dichter beschrijft een tussengebied: het gebied tussen ‘dromen in de aardse woestenij’ en ‘leven als engel in een serene hemel’. In de hemel zijn de inwoners de tijd voorbij. Tijd heeft geen vat op hen, behalve in hun dromen, waar zij terug in de tijd vallen. De tweede strofe uit het gedicht ‘De tijd voorbij’:
in die tijd gedrongen samen
Ik slaap, zo lang
de stille witte slaap
van as en sneeuw
achter de gazen voorhang.
In de aardse woestenij, gedroomd in de hemelse slaap, is er van werkelijkheid eigenlijk geen sprake. Alles om ons heen is door onszelf gedroomd. Zelfs wij zijn gedroomd: als droomfiguren, handelend in een gedroomde wereld. Karel Wasch neemt de lezer mee in zijn gedroomde werkelijkheid. Deze werkelijkheid is niet altijd even prettig. Het geluk, dat ons het meest herinnert aan ons bestaan in de hemel, lijkt soms verloren. In de vierde afdeling van de bundel ‘Geluk verloren’ schetst hij wrange situaties. De laatste twee zinnen uit het gedicht ‘Onherroepelijk’: ‘Voor ze het wist knipte hij / de lokken bij haar oren weg, / de staart in haar nek. / Schots en scheef, hakkelig, / de haren vielen op de / keukenvloer en vormden / een rouwtapijt.’
De hemel is het domein van het nonduale. Er is daar, zo veronderstel ik, een toestand van allesdoordringend geluk. Van tijd, als drager van dualiteit, is daar geen sprake. Alleen door in contact te zijn met dualiteit en deze dualiteit in onszelf te ervaren, kan er sprake zijn van innerlijke groei (een ferme uitspraak, maar toch …). Wij worden uit de hemel geworpen om innerlijk te groeien. Op aarde behouden wij, zo veronderstel ik, een vaag besef van ons bestaan in de hemelse contreien. Onze engel reist met ons mee. Hij laat ons de hel zien, maar ook de dieren, de vissen en de planten. Alle kleuren van het aardse spectrum ontvouwt hij in onze ogen. Karel Wasch heeft de sleutel hiervoor in handen, opent zijn toren, nodigt de lezer uit met hem mee te klimmen door zijn herinnering en verbeelding, op een onnavolgbare weg naar de hemel.
____
Karel Wasch (2021). Toen dichters over engelen droomden. Uitgeverij In de Knipscheer, 62 blz. € 17,50. ISBN 9789493214422