LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Peter Verhelst – 2050

24 sep, 2021

Na de terminale ontreddering

door Kamiel Choi




De nieuwe bundel van Peter Verhelst, 2050 is sober vormgegeven: een zwarte kaft met een grasgroene binnenzijde. Er staan 81 gedichten in, de meeste zijn kort, een paar zijn bladzijden lang, zoals een relaas getiteld ‘Brugge (quarantaine)’. Volgens de achterflap zindert elk gedicht van de hartstochtelijke liefde voor poëzie, en een eerste vluchtige lezing bevestigt dat.

Door de Groene Amsterdammer werd Verhelst estheticist genoemd (‘Op engagement zul je mij niet betrappen’). Maar is een bundel schrijven over de toekomst, voor de toekomst, vanuit de toekomst niet veel sterker engagement dan aanhaken bij en meedeinen met het heersende burgerlijke geweten? Voor radicaal engagement is veel verbeeldingskracht nodig: engagement draait om een toekomst die we niet kunnen kennen. Radicaal engagement wil ook de toekomstigen mondig maken, en niet reduceren tot projecties van ons schuldgevoel. Om de heersende moraal en de orde van de dag buiten spel te zetten, zet de dichter de kracht van de verbeelding in.

De vruchten van die verbeelding hebben structuur nodig, om een indruk te wekken dat het een procedure met een begin en een einde is, een scan. De bundel is daarom opgebouwd als een MRI-scan. Er zijn afdelingen met de titels ‘Kijk niet in de lichtstraal’, ‘Adem in’, ‘Hou op met ademen’,’ Adem uit’. Omdat de bundel vooral bestaat uit concrete voorstellingen (de poëzie van Verhelst wordt ‘lichamelijk’ genoemd) ligt het voor de hand te schrijven dat de bundel met poëtische middelen een scan maakt van de toekomst van het jaar 2050. De auteur bestookt de lezer met een spervuur aan fantasie, een carnavalsstoet van bonte kostgangers die de verbrande aarde ‘na ons’ bewonen – toekomstige kostgangers met wie wij nu al te doen hebben, uit estheticisme of engagement. Verhelst lijkt zijn gedichten een boodschap te willen meegeven, en hij sluit sommige gedichten af met een aforisme. Zo eindigt een titelloos gedicht uit de afdeling ‘Adem in’ met de regels

Geef ons een oorlog,
niet om in te geloven
maar om onze dood een betekenis te geven.

(blz. 85)

Het getuigt van een cynisch wereldbeeld, dat me doet denken aan de dichters die de Eerste Wereldoorlog heeft voortgebracht. Het gaat in deze bundel dus om een pragmatische betekenis van leven en dood, nadat de utopie is stukgemaakt (redden wat er nog te redden valt): de ‘zoete illusie / dat er ooit ergens uit een verhaal redding zal komen’ (blz. 40) is verdwenen. In het 2050 van Verhelst is de utopie slechts een zwak schijnsel, dat het niet meer vermag onze verbeelding te temmen, die radeloos blijft doorwoekeren: ‘De utopie / en haar uitdovende kracht telkens wanneer ze dreigt / werkelijkheid te worden. ’ (blz. 40).
We kunnen dit verbale vuurwerk ook vanuit een ander perspectief benaderen. Legt de dichter niet juist ónze tijd onder de poëtische MRI-scanner, en zijn de pogingen om de dystopische toekomst met een schier oneindige beeldenstroom te beschrijven niet een projectie van ons onvermogen tot verstilling en onze honger naar picturale overrompeling?
Die beeldenstroom maakt deze bundel op meerdere plaatsen wel de moeite waard. Direct in het begin wordt duidelijk dat alles zich afspeelt ‘na de epidemie’, ‘na de aardbeving’, ‘na de aanslag’, ‘na de waarheid’ en ‘na de droom’, het estheticisme van een na-tijd dus, waarin we de meest absurde constructies aanwenden om krampachtig iets van betekenis te formuleren. Zo lezen we over cellulaire landbouw, ons lichaam dat doorzeefd wordt met informatiestralen tot het poreus is, een elektrostatische gevel die stofdeeltjes uit de lucht trekt, een koepelstad op zonne-energie, schimmeldraden en allerlei diersoorten. Ik citeer het gedicht ‘Gevleugelde tuinen’ (blz. 52):

Tientallen luchtschepen die, bezaaid met sensoren,
dag en nacht data verwerken om tuinen
naar de ideale plek te slepen (weersgesteldheid,
temperatuur, vochtigheids- en vervuilingsgraad).

De intelligente zwerm luchtschepen
dirigeert de tuinen uit eigen beweging
naar plekken waar schaduw of zuurstof nodig is.

Zacht fluitende constellaties – de tuinen glijden
als zeppelins over de heuvels aan de rand van de stad.

We vrezen dat ze op een dag zullen zijn verdwenen.

Ook in de lucht is er woestijnvorming.

Maar tussen dit soort sci-fi duikt plotseling een strofe op als ‘De maan / is een nachtelijke lotusbloem / die zich ritselend ontvouwt. ’ (blz. 54). Dit soort verstilde beelden lijken geïnspireerd door Oost-Aziatische poëzie (dit had van Basho kunnen zijn) en lijken een fragiele tegenhanger te vormen van het woordengeweld van de rest van dit tamelijke dikke, zwarte boek. In de prachtige serie ‘Tokio’s midzomernachtdroom’ (blz. 63-71) zien we dat die verstilling en de high-tech-wereld met elkaar verstrengeld zijn: ‘en de dingen zijn omwasemd met röntgenstraling // Zo mooi, aan de overkant van de straat, het saffraan van de straatlantaarns. // Schaduwen zweven boven de kwikzilveren zee / alsof echte lichamen ze hebben uitgeademd. ’. En: ‘Achter het raam kringelt / als een doorschijnend kwalletje een rooksliert. ’ En: ‘zo fijn is de borst als door een penseel met één haartje geschilderd’ (blz. 69). De beeldenvloed is vermoedelijk met opzet zo overweldigend opgezet, alsof de dichter door een barrière heen wil breken. Hij merkt ergens op dat macht altijd op taal is gebaseerd, en lijkt hier met ongebreidelde taal een greep naar een soort macht te willen doen. Die doorbraak moet uiteindelijk leiden tot het inzicht dat we niets serieus moeten nemen ( ‘Daarna leek alles op humor’, blz. 102). ‘Eeuwige sneeuw (maar niets is eeuwig) / volmaakte stilte (maar niets is volmaakt’ (blz. 117). Het doel is de Leichtigkeit van de Grieken die Nietzsche zo bewonderde, de ironie van Candide, de wetende glimlach van een geestelijke die de utopieën van zijn eigen tijd heeft doorzien.
Op sommige momenten in deze dikke bundel had ik de redenatie liever in de vorm van een essay gezien. De beeldspraak in veel van deze gedichten volstaat: de ontreddering hoeft me niet te worden uitgelegd. Liever lees ik:

Zo sta je in de branding, de zon
stijgt uit de zilverige verte op,

het licht is te fel en uit de verte komt
als een glazen vouw een golf.

Zo totaal spoelt de zon over je heen
en vloeit de golf in een zucht uit.

(blz. 111)

en

wijs de kogelgaten aan – duw
de vingertop in de wonde.

Teken met het bloed een glimlach om de mond.

Sop met je middelvinger in de wonde
om eindelijk te voelen hoe lekker het is
te geloven.

(blz. 86)

2050 is een intrigerende en ambitieuze bundel die veel van de lezer vergt. De dichter wil met de macht van woorden door een barrière breken, maar slaagt hier alleen in met de gedichten die geduldig met liefdevol gevonden beelden iets beschrijven, en niet met de pueriele baldadigheid, overbelast met beeldspraak die vervelend gaat rondzingen. De bundel zou op halve grootte meer beklijven.
____

Peter Verhelst (2021). 2050. De Bezige Bij, 128 blz. € 22,99. ISBN 9789403132617

     Andere berichten