Ruud Offermans (Spaubeek, 1966) woont in Sittard en werkt voor de provincie Limburg. Hij studeerde fysische geografie aan de Universiteit Utrecht en begon te schrijven in 1991, proza & poëzie.
Hij publiceerde gedichten in Meander. Naar aanleiding daarvan stelde Alja Spaan hem een aantal vragen.
foto Frank Offermans
Bij de publicatie van een aantal gedichten van jou in Meander staat dat je bent gaan schrijven tijdens een stage in het tropisch regenwoud in Guyana. Wat we niet wisten is dat je al jarenlang boeken schrijft! Vertel…..
We zaten verstoken van al het contact met de buitenwereld. Schorpioenen kropen over de vloer en ’s nachts waarden de jaguars rond het slaaphutje. We aten afgedankte Duitse legerpakketten. Mijn veldwerkmaatje en ik kwamen uiteindelijk uit de jungle. Helemaal gelouterd. Hij zei tegen mij: hierover ga ik een boek schrijven (Terug naar de wildernis / Robbert Crul. Eigen beheer. Bunnik, 1991). Ik dacht: dat ga ik ook proberen en zo schreef ik mijn eerste historische roman Ambiorix (Spaubeek 2000 jaar geleden) in 1991. Ambiorix was de koning van de Keltische stam van de Eburonen die toen in Zuid-Limburg leefde.
Er was nog restmateriaal waar ik niets mee kon doen in m’n verhaal. Ik dacht: daar maak ik gedichten van. En het lukte. Ik was aangestoken door het virus. De jaren daarna besteedde ik mijn tijd aan het ontwikkelen van mijn eigen dichtstijl. In die tijd heb ik wel duizenden gedichten geschreven. Resulterend in de bundel Herinneringen aan later. Toen ik voor de zoveelste keer was afgewezen bij een uitgeverij werd ik kwaad en ben ik proza gaan schrijven. Eerst nog met vallen en opstaan, maar üben üben macht die Meister. Nu schrijf ik zowel poëzie als proza door elkaar.
Wat is het verschil tussen het schrijven van proza en poëzie?
Het verschil tussen proza en poëzie is dat mijn poëzie geheel intuïtief wordt geschreven en dat mijn proza zich kenmerkt door een grondige research van het cultuur-historisch erfgoed. Het is meer op het denkvermogen geconcentreerd dan het schrijven van gedichten dat meer de gevoelskant weergeeft.
–
toch was er een oriënteren
vanuit dit punt
waar je stond
–
langs de velden
naar beneden
langs de bomen omhoog
–
altijd ergens langs
zodat oriënteren
lijnen zoeken werd
–
langs velden naar beneden
langs bomen omhoog
lijnen in een landschap
Was het nodig om van scene te veranderen (kikkerland versus tropisch regenwoud) om geïnspireerd te raken? Wat zijn je inspiratiebronnen?
Het veranderen van scene heeft veel bijgedragen tot schrijven. Je wordt als het ware op jezelf teruggeworpen. Je kunt heel goed relativeren en ziet dan kristalhelder wie je bent en vooral wie je niet bent. Je merkt ook waarom je hier bent, wat je roeping is. Als je weer in Nederland bent, vervaagt dat allemaal en draai je weer mee met de dagelijkse routines. Het enige wat blijft is wat je hebt geschreven en de herinnering aan hoe het was.
Mijn inspiratiebronnen zijn vooral de dichters Rutger Kopland, Ida Gerhardt en Leo Herberghs. De grootste inspiratiebron is het landschap en wel het Zuid-Limburgse Heuvelland en het aangrenzende Land van Herve (waar alles nog is, zoals het vroeger was). Verder haal ik inspiratie uit de analytische psychologie van Carl Jung.
Inspiratie deed ik vroeger op in het plaatselijke rosarium. Me heerlijk koesterend in de warme najaarszon. Ik nam nooit pen en papier mee en iPhones bestonden nog niet, dus als ik iets bedacht had, rende ik naar huis om daar alles snel op te schrijven. Naderhand werd die functie overgenomen door het zwembad. Beter gezegd het recreatiebad. Ik dook er als eerste in en kreeg dan vrijwel direct inspiratie. Zelfs zoveel dat ik moest zeggen: stop, niet teveel, want dat onthoud ik niet. Nog beter ging het in het zomerseizoen als we in het buitenbad konden. Dat was pas echt genieten. De opgaande zomerzon over het koude water. Vele boeken heb ik hier uitgedacht.
Kun je je het eerste gedicht herinneren dat je las?
Het eerste gedicht dat ik las was van Rutger Kopland, ‘een lege plek om te blijven’. Ik dacht wow, dat wil ik ook. Zo is alles begonnen.
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven
(Rutger Kopland)
Ondertussen ben ik nog steeds vrijgezel.
De redactie omschreef je werk als ‘eenvoudig, zonder opsmuk, zonder een woord teveel’. Hoe ga je te werk?
Ik ga als volgt te werk: eerst heb ik een vaag idee. Laat het idee me los dan is het geen goed idee, blijft het idee in m’n hoofd dat wordt het tijd om het op te schrijven. Dan ga ik aan een tafel zitten en schrijf intuïtief alles op wat in me opkomt. Dit duurt zo’n één tot twee minuten. Het gedicht is dan geschreven, aus einem Guss, zoals ze in Duitsland zeggen. Ik hoef er zelf vrij weinig voor te doen, ik ben alleen maar het doorgeefluik. Ik zeg altijd: ik steek de stekker in mijn stopcontact en alles begint te stromen. Het schijnt dat Gerrit Komrij ook zo werkte.
–
ik verdroom
mijn tijd
in tegendraadse
verdichtsels
–
altijd weer
dat trekken
stroomopwaarts
van waar we
nu staan
–
alsof daar
te ontdekken valt
wat nog niet
hier is aangekomen
Welke rol heeft poëzie in je leven?
De rol die de poëzie in m’n leven speelt is louter existentieel: waar ben je? waar ga je naartoe? waar kom je vandaan?, wat wil je?, zoals ik het ook verwoord in m’n gedichten.
–
het is het landschap
dat zo uitdagend
stil geworden is
–
het zijn de steilwanden
die zwijgen, de modder
die zich verplaatst
–
het is het vakwerk
in symbiose tussen
helling en dal
–
het is de veldkapel
die biddend uitziet
over de gelovigen
–
het is het wegkruis
alleen gelaten
op mijn weg te gaan
Mijn universele thema is taal en landschap. Vooral daar waar beide samenkomen. Vroeger hadden ze daar een dialectgeograaf voor. Taal en landschap komen bij elkaar in bijvoorbeeld de ‘taalgrens’. Dat is een fictieve grens die door het landschap loopt. Veel van mijn boeken en gedichten flirten met deze grens. Een ander fenomeen waar taal en landschap samenkomen zijn de toponiemen (veldnamen). Elk stukje grondcomplex heeft een eigen naam en die naam is al eeuwen oud. Het verklaren en lokaliseren van deze toponiemen is een kolfje naar mijn hand. Uiteraard komen taal en landschap ook bij elkaar in gedichten, waar ik als geograaf telkens weer het landschap wil duiden.
–
we brengen voorzichtig
onze handelingen de
herinnering in, zodat
–
morgen niet wordt
als vandaag en gisteren
alles tot zich neemt
–
de vele gisterens
en nog meer morgens
versmelten met elkaar
–
tot een of ander vandaag
dat mee loopt met de tijd
opdat we een avond hebben
–
die anders is dan morgen
want morgen zit vol met
al deze herinneringen van
–
vandaag en wat nog komt
als de avond valt en er weer
een nieuwe nacht komt waarin
–
alles verbleekt tot zwarte leegte
en morgen alles opnieuw begint
deze dag alweer een gisteren is