door Hans Puper
In oktober schreef ik een recensie over Disoriëntaties, het omvangrijke debuut (261 pagina’s) van de eenentwintigjarige Evi Aarens. Inmiddels is wel duidelijk geworden dat zij een fictief dichter is en met vele anderen vroeg ik mij af wie haar schepper is. Aanvankelijk dacht ik aan Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, maar Jeroen Dera, die in neerlandistiek.nl een briefwisseling voert met Aarens, zette me op het spoor van Ilja Leonard Pfeijffer. Een verslag van mijn bevindingen.
Evi Aarens zou in 2000 zijn geboren in Londen en culturele antropologie studeren in Cambridge. Ze schreef een kort essay over de ontstaansgeschiedenis van Disoriëntaties, die begint met het als traumatisch ervaren referendum over de Brexit in 2016. Fictie, zoals we zullen zien. En de enige foto die van haar bekend is, is er eentje op haar rug gezien – zie hierboven.
Om onduidelijkheid te vermijden houd ik in het vervolg nog even de naam Aarens aan.
Haar eruditie en vormbeheersing zijn miraculeus. Ze schreef veertien sonnettenkransen, die op zichzelf ook weer een krans vormen. Dat is op geen enkel moment gekunsteld, want het past bij de inhoud, die eveneens cyclisch is. Kort gezegd: de bundel is een verbeelding van het menselijk tekort. Een eeuwig tekort, want de mens is altijd hetzelfde lot beschoren, geschiedenis is in dit opzicht circulair. Als mens heb je mythen nodig om dat tekort draaglijk te maken en als die niet meer voldoen, maak je ze zelf. En dat is wat Evi Aarens in deze bundel doet.
Ze klimt op de schouders van voorgangers uit de traditie, zoals blijkt uit de vele allusies. Zo is De goddelijke komedie op een functionele en natuurlijke manier door haar bundel geweven. Maar Joyce zag ik over het hoofd, ondanks een motto uit Finnegans Wake.
Adrie Krabbendam (ja, die van Liederen uit het oerbos) wees mij op Finnegans Wake aan de hand van het laatste sonnet van ‘Veertiende cirkel’, dat ik in mijn recensie had geciteerd – door zijn opmerkzaamheid nam mijn bewondering voor de bundel nog toe. Zijn commentaar op Facebook geef ik in cursief weer. Voor het gemak heb ik de regels van het sonnet genummerd.
1. Het is een wapen in mijn arsenaal
2. Als niemand mijn identiteit ontdekt
3. Vanuit mijn crypte zing ik joviaal
4. Incognito tot ik ben uitgelekt
5. Ik hoor bedienden die met gaslantarens
6. Aan een rivier hun wasjes komen doen
7. ‘O, zeg me alles over Evi Aarens!’
8. Zij roddelen en soppen hun katoen
9. Incipit vita nova. ‘Wasje wis je!’
10. ‘Je lachje dood asje het eenmaal hoort!’
11. ‘Het is een meid die als koppig visje
12. De stroom opzwemt en zich aan niemand stoort!’
13. . Ik rebelleer joyeus en zeer vocaal
14. . Een rib vervloekt tot eeuwig oerschandaal
Regel 7: directe verwijzing naar James Joyce, Finnegans Wake: “O tell me all about Anna Livia!”, net zoals het vervolg de scène van de roddelende wasvrouwen gedenkt (r. 8 t/m 12)
In de slotregels (13/14) rebelleert zij JOY EUS – als Joyce Zelf – (& zeer Vocaal) => “eeuwig oerschandaal”, het grote thema van Finnegans Wake
In mijn reactie gaf ik de motto’s, waaronder een van Joyce:
The artist is always beginning
– Ezra Pound, How I Began
riverrun, past Eve and Adam’s, from swerve of shore to bend of bay[i]
– James Joyce, Finnegans Wake
But past who can recall, ore done undo?
– John Milton, Paradise lost
Toen schreef Krabbendam:
kijk, dat is nou geen verrassing… na Eva & Adam, de strijdende tweelingbroers, het eeuwige oerschandaal & HCE… door de dichter die slechts haar achterhoofd toont en “joyous” rebelleert. Ma fin est mon commencement.
Ook verwijzingen naar naar Ulysses en A Portrait of the Artist kun je vinden in Disoriëntaties. Wie zou Evi’s schepper zijn? Ik dacht aan Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, die samen vrijwel het complete werk van Joyce hebben vertaald, waaronder Finnegans Wake. Samen schreven ze ook een roman: Autobiografie van een polemist, die in 1990 verscheen. Ze zijn dus goed op elkaar ingespeeld; bovendien is Erik Bindervoet een vaardig dichter.
Inmiddels denk er anders over. Het gaat om Ilja Leonard Pfeijffer. Jeroen Dera, die op neerlandistiek.nl met Evi Aarens een boeiende briefwisseling voerde over zijn boek Poëzie als alternatief, bracht me op het spoor. In de derde brief van de reeks vroeg hij zich af of hij discussieert met Pfeijffer en zijn argumenten daarvoor zijn heel aannemelijk. Bovendien toont hij aan dat het essay van Evi fictie is. Het voert te ver om er hierop in te gaan; u kunt zijn argumenten hier lezen.
Ik pakte Giro giro tondo er nog eens bij, de sonnettenkrans die Pfeijffer ter gelegenheid van Gedichtendag 2015 schreef en dat had ik eerder moeten doen. De titel is de eerste regel van een kinderliedje en duidt ook op een cyclus. Een zin op het achterplat verraste me: ‘Giro giro tondo’ (…) is een in vormtechnisch opzicht niet eerder vertoonde gedichtencyclus in de Nederlandstalige literatuur.’ En wat lezen we op het achterplat van Disoriëntaties? ‘Disoriëntaties is (…) een vormvaste sonnettenkrans zoals die in de wereldliteratuur hoogstzelden is geschreven.’ In Giro giro tondo (ondertitel: een obsessie) schept de dichter een vrouw: ‘Hoewel ik wist dat jij niet echt bestaan kon, / of juist te veel, heb ik je opgezocht / alsof je mijn gedichten echt verstaan kon.’ (Sonnet 3). Of: ‘Toen ik je vond, was jij verrassend echt.’ (4). Of: ‘Ik kan je slechts als fantasie beminnen.’ (11).
Na het scheppen van een vrouw in een bundel is het maar een klein stapje naar een heteroniem. Welke redenen zou Pfeijffer daarvoor hebben gehad? Een leuke afwisseling met proza, zou je denken, complementair aan Hotel Europa – ook in Disoriëntaties spelen Europese toestanden een belangrijke rol. Volgens de website van Evi Aarens is de bundel zelfs ‘de eerste van vijf boeken die samen de Europapentalogie vormen.’ Maar er is meer. In haar essay schrijft Evi aan haar docent Engels en raadgever in poëtica Churchyard: ‘Ik wil een lang gedicht gaan schrijven (…), een lang en venijnig gedicht. Ik wil een gedicht schrijven dat eenvoudig lijkt maar ondertussen complex in elkaar zit en aan allerlei strenge regels voldoet. Want vragen onze stuurloze en onzekere tijden niet om vormvaste, verhalende poëzie?’ In Idyllen (2015) deed Pfeijffer hetzelfde: hij schreef canto’s in alexandrijnen en gepaard rijm, onder andere over de Palestijnse kwestie, de oorlog in het Midden-Oosten en bootvluchtelingen, aan wie ook ‘Negende cirkel’ in Disoriëntaties is gewijd. Het is ‘Tijd voor een nieuwe mythe’, schreef Pfeijffer op p. 10. Zoals gezegd maakte Evi er in Disoriëntaties een. En wat betreft de canto’s: ook zij schreef die al en ze kondigt er nog meer aan – zie opnieuw haar website.
Een laatste voorbeeld, ik kan niet aan de gang blijven. ‘Hoe is de beste stijl? Hij moet citeerbaar zijn’, schrijft Pfeijffer in Idyllen. (p. 9). Evi Aarens maakt daar dankbaar gebruik van, want ‘Creëren is een kwestie van citeren’. (p. 230).
Ingewikkeld gedoe? ‘De namen zoemen wel. Maar wie is er die heet / zoals hij heet? Ik weet niet hoe ik mij moet zijn.’ (Idyllen, p. 7). Geldt dat niet voor ons allemaal? Maar alleen een groot dichter kan daar mee spelen door een geloofwaardig heteroniem te maken.
(PS: Te mooi om niet te vermelden: in de vijfde brief op neerlandistiek.nl schrijft Evi: ‘Polemos wordt soms aangehaald door de dichter Pindaros, een lyricus met wie ik veel verwantschap voel.’ Het titel van het proefschrift van Pfeijffer luidt: Three Aeginetan odes of Pindar).
____________