Pastelkrijtpoëzie
door Peter Vermaat
–
–
De bundel Onder wolken van Sarah Michaux is opgebouwd uit de afdelingen ‘Onder wolken’, ‘De schilder’, ‘De machinist’, ‘De wachter’, ‘De reiziger’ en het slotgedicht ‘Kom, haal rustig adem’. Mijn eerste associaties waren met De profeet van Khalil Gibran (1883-1931), met het Bijbelboek Prediker (‘… onder de zon …’) en met de kosmische zelfvergroting die je in het gehele symbolisme, maar zeker ook in het werk van Jan Hendrik Leopold (1865-1925) terugvindt.
Het openingsgedicht zet de toon:
een man, elke dag schildert
hij broze wolken
–
’s nachts probeert hij uit
te spreken wat hij in hen
zag: het lukt hem niet
–
hij heeft genoeg wit
in zijn woorden, maar niet het
blauw dat zich verbergt
–
om te vertellen
wat hij werkelijk ziet, draagt
hij zijn penselen
–
als toverstokjes
en schildert hij onzichtbaar
blauw, dag in dag uit
–
[p. 6]
Ziehier de kunstenaar, die er niet in slaagt wat hij ziet over te brengen in zijn kunst, waarmee de ontoereikendheid om het onzegbare te zeggen, het onzichtbare te schilderen of het onhoorbare te componeren wordt beschreven. Inderdaad, beschreven. De ambiguïteit en de paradox legt al meteen het probleem bloot dat dit soort poëzie oplevert. ‘Show, don’t tell’ is het hierbij relevante adagium: het is nu juist de opdracht van de dichter om door middel van suggestie, vaak door gebruik te maken van klank en ritme, het onzegbare te evoceren.
Michaux heeft werk gemaakt van het onderdeel ‘compositie’: woorden als ‘blauw’, ‘machine’ en ‘ijs’ duiken op meerdere plekken in de bundel (ook thematisch) op. Daarnaast is de bundel tevens zonder twijfel eigentijds, door het gebruik van pluralis poeticus (wij ditten, wij datten, wij zussen en wij zo-en) het quasi-terloopse parlando en door het trachten te vermommen van proza als gedicht:
zoals methaan, koolstofmonoxide, waterijs.
–
Denk eens aan het glinsterende oppervlak van zo’n komeet,
een zwevende ijswoestijn die draait en draait tot hij de dampkring raakt.
Dan maakt hij een ijzingwekkende vaart, smelt hij weg en wordt regen.
–
Ook op aarde kennen we verschillende soorten ijs:
roomijs, sorbetijs, ja ook waterijs.
Mijn favoriete ijs is vanilleroomijs.
–
Alle ijs smelt.
–
[p. 32]
De Oortwolk is een hypothese van Jan Hendrik Oort om te verklaren waarom er nog steeds kometen zijn. Kometen vallen immers uit elkaar na een aantal omlopen door het binnenste deel van het zonnestelsel. Sinds het begin van het zonnestelsel, ongeveer vijf miljard jaar geleden, zouden alle kometen allang uit elkaar gevallen moeten zijn [Wikipedia]. Natuurkundig is wat er staat over het raken van de dampkring door een komeet volkomen kul. Niks regen. Kometen bestaan uit bevroren gas en vervliegen dus. Dat gebeurt al tijdens hun tocht door het zonnestelsel, onder invloed van het zonlicht. Niet alle ijs smelt dus. In de aantekeningen maakt Michaux het nog een graadje erger, door naar aanleiding van ‘Mijn favoriete ijs is vanilleroomijs’ op te merken: ‘Mijn favoriete roomijs is eigenlijk stracciatella’.
Uiteraard merk ook ik de associatie op van het ijs van een komeet met een ‘ijsje’ op aarde en het kinderlijk gevoel van teleurstelling bij de constatering dat al dat lekkere ijs smelt. Maar dat heeft met de kosmos vrij weinig te maken.
Uiteindelijk sluit de bundel af met wat – helemaal aan het eind – toch nog iets achter de woorden langs weet op te roepen:
is het gek dat we niet banger zijn dan voorheen
–
we horen de hemel boven ons kraken
voelen hoe het zwarte gat aan onze ledematen trekt
–
aan wat cirkelt in langzame lucht
aan wat glijdt door eenzaam water
–
kom, strijk je lichaam neer op deze driftige aarde
staar naar het raadsel van de duisternis en weet
–
de wolfharing zwemt in jou
de kraanvogel vliegt in jou
–
toch val je zo gemakkelijk uit elk moment
–
kom, klap je vleugelvinnen open
en tover opnieuw vuur uit het niets
–
[p. 46]
Het binnenrijm langzame – eenzaam – lichaam, de herhaling van de lange a-klank en de v-klank geven dit gedicht meer muziek dan alles wat er in de bundel aan vooraf gaat. Maar voor een hele bundel is het weinig – te weinig naar mijn smaak.
Aan pretenties namelijk geen gebrek. In de aantekeningen wordt ‘verantwoord’ dat de opsomming ‘(…) rukwinden, beukende winden / tornado’s orkanen en onweersstormen, koortswinden, vrieswinden, / gierende winden en wervelwinden.(…)’ (p. 38) is overgenomen uit het Gilgamesj-epos. Al was de opsomming afkomstig uit de Tamarinde-trilogie, waarom die teksten überhaupt willen overnemen en daar in een voetnoot mee willen pronken? Waarom niet juist op deze plek de kans gegrepen om door middel van klankgebruik de aard van die winden voelbaar te maken voor de lezer? En dan dit: ‘In dit consciëntieus opgebouwd debuut laat Sarah Michaux geen woorden op de lezer los, ze laat de hele kosmos spreken. / De mate waarin de lezer zich verbonden voelt met de kosmos, de eigen aarde en de eigen ziel, bepaalt hoe toegankelijk Sarah’s wolken zijn. (…)’ lees je op de binnenflap. Je kunt die ook gewoon wit laten. Wanneer je je als debutant een dergelijke portie opgeklopt eiwit door de uitgever laat serveren, loop je ofwel zelf met je hoofd in de wolken, of schep je er behagen in dat hoofd op het hakblok te leggen.
Volgens de andere binnenflap studeerde Michaux filosofie, werkt ze in de ICT en volgt ze sinds 2015 literaire creatie bij Lies van Gasse aan de academie van Lier. Lier is een fraaie plaats om je met poëzie bezig te houden en zoals in iedere literaire academie die zijn curriculum en zijn studenten serieus neemt, zal ook hier de eerste les gewijd zijn aan het beginsel ‘de lezer heeft altijd gelijk’.
Waar dichterlijke cirri, stratocumuli en nimbi ondoorzichtig en ontastbaar blijven, is dat namelijk nooit de lezer aan te rekenen, maar uitsluitend de dichter, die er dan in zijn taal niet geslaagd is de wolken voldoende diepte te geven of ze onvoldoende omineus te maken.
In de bundel van Michaux wordt die ontoereikendheid wellicht veroorzaakt doordat de dichter te veel leunt op de semantiek van haar taal, met name op de beelden die daaraan verbonden zijn. Het zijn plaatjes of op zijn best filmfragmenten zonder geluid die de lezer gepresenteerd krijgt. Hiermee levert Michaux zich teveel over aan de lading van de intersubjectieve connotaties van woorden als ‘wolken’, ‘lucht’, ‘water’ of ‘vuur’. Daarmee wordt ze geen fijnschilder of desnoods een woesteling met kleurrijke grove toets, maar houdt ze het bij krijtschetsen in pasteltinten, die onvoldoende vorm en diepte krijgen om de lezer werkelijk een wereld onder het zichtbare, hoorbare en voelbare in te sleuren. Om dichter te zijn in plaats van iemand die gedichten schrijft, is meer nodig dan de compositie van een bundel onder auspiciën van een schrijversvakschool of een uitgever.
Naar mijn idee heeft Michaux te weinig kennis van haar onderwerp en te veel ontzag voor haar materiaal. Met een zwart gat en een paar kometen creëer je geen kosmos, hoogstens een kijkdoos. Een schilder heeft geen ontzag voor zijn kleuren, hij mengt ze naar believen. Een componist zet evenmin zijn contrapunten op een voetstuk, hij laat ze voor zich werken als dat zin heeft en anders blijven ze in de gereedschapskist. Zo is het ook met de taal van de dichter. De vier elementen lucht, water, vuur en aarde evoceren op zichzelf niets. Wanneer je dat zo laat, krijg je een hoop denkerigheid en heel weinig muziek.
____
Sarah Michaux (2021). Onder wolken. Uitgeverij P, 48 blz. € 16,50. ISBN 9789493138483