door Jan Loogman
Lang geleden waren de omstandigheden hard, gewone mensen hadden het moeilijk, maar onder de progressieve voorhoede bestond geen twijfel: ‘De zachte krachten zullen zeker winnen / in ’t eind — dit hoor ik als een innig fluistren / in mij…’ dichtte Henriëtte Roland Holst. ‘De machten die de liefde nog omkluistren / zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen, / dan kan de grote zaligheid beginnen…’
Heerlijke zekerheid: al ligt dan de overwinning ver weg, uiteindelijk zal de liefde zegevieren.
Ik ken niet veel mensen die deze zekerheid tegenwoordig nog bezitten. Überhaupt ken ik de mensen om mij heen steeds minder, maar mij lijkt toch dat weinigen zeker zijn dat het uiteindelijk goed zal komen. Wat ‘het’ ook maar is.
‘We zouden hun wel eens laten zien hoe ’t moest,’ staat er in het begin van Nescio’s Titaantjes. ‘Wat we eigenlijk doen zouden is ons nooit duidelijk geweest. Iets zouden we doen.’ Natuurlijk gaat Titaantjes over het verlies van de idealen en van het vertrouwen dat de toekomst het goede zou brengen, maar in de werkelijkheid stonden steeds nieuwe Titaantjes op, het geloof in de toekomst bleef bestaan. Dat de zachte krachten tenslotte zouden zegevieren, bleef een zekerheid.
Die zekerheid gaf vertrouwen voor het handelen in het heden. Ik herinner me dat ik ooit op een treinperron stond en dat een groepje opgeschoten jongeren treinpassagiers lastigvielen. Ik stapte op ze af en zei hen daarmee op te houden. Een goede daad die ik verrichtte vanuit het vertrouwen dat de weliswaar zwijgend toekijkende forensen mijn handelen steunden. Ik geloofde kennelijk dat we met elkaar een norm deelden over wat goed is om te doen en wat niet. Ook de jongens waren blijkbaar ervan overtuigd dat de forensen en ik een besef over goed en kwaad deelden en dat we daarnaar durfden handelen. Ze deden in elk geval wat ik zei.
Zouden nu mensen zich in mijn omgeving misdragen, dan zou ik misschien niets doen. De andere kant op kijken, achteruit stappen, langzaam en hopelijk ongemerkt me naar een andere plek op het perron verplaatsen. Ik zou namelijk bang zijn voor de gevolgen als ik me ermee zou bemoeien. Omdat ik geen flauw idee meer heb wat de mensen om mij heen beweegt. Misschien is het zelfs zo dat ik niet meer weet wat mij beweegt. Dat heeft te maken met een verlies aan vertrouwen in de toekomst. Dat aan het eind de zachte krachten zullen zegevieren, is niet zo zeker meer. Sommigen weten zelfs dat het tegendeel het geval zal zijn en dat graaiers en materialisten aankoersen op hun ultieme overwinning die samen zal vallen met het einde van de wereld die wij kennen.
Misschien is dit beeld te somber. In Humo van 17 augustus 2021 staat een interview met schrijver en dichter Jens Meijen naar aanleiding van het verschijnen van zijn roman De Lichtjaren. Daarin schetst hij een mogelijk toekomstige wereld. Wat betekent het mens te zijn in die oververhitte wereld waarin water op rantsoen is en leven overdag niet goed mogelijk? Meijen kijkt daar, althans in het interview, niet pessimistisch tegenaan. ‘Ook in die context kun je nog een betekenisvol leven leiden,’ zegt hij, ‘ook dan kun je nog feesten, relaties aanknopen en gelukkig zijn. Oké, mijn personages moeten het met minder doen, maar ze doen het wel.’
Laten wij dus hoopvol zijn. Ook als de zachte krachten niet zullen winnen, is de mens nog niet verloren. Misschien moeten we nieuwe afspraken met elkaar maken, van die afspraken waarvan Iduna Paalman er laatst in De Gids (2021/nr.3) een aantal op een rij zette: ‘…we doen niemand pijn en het woord opportunisme hebben we / met een beetje weer-en-wind-zalf op het balkon gezet / daar kan het wennen aan de nieuwe omstandigheden / met de omstandigheden hebben we afspraken gemaakt: / die stellen zich zo aanvaardbaar mogelijk op, schrijven hun eigen verbeterplan…’
foto’s
1) Wikipedia
2) Pixabay
3) Place Sainte-Opportune, Parijs
–