door Rogier de Jong
–
Groningen was ruim een halve eeuw geleden een flinke provinciestad met zo’n honderdvijftigduizend inwoners. Ze had een uitbundig literair leven maar was nu ook weer niet zo groot dat je niet vroeg of laat met een letterkundige in aanraking kon komen, zelfs als je niets om literatuur gaf.
Toen ik in oktober 2021 na jaren mijn geboortestad weer eens opzocht, deed ik natuurlijk het gloednieuwe Forum aan, dat veelkantige gebouw van vijfenveertig meter hoog dat in 2019 zijn deuren opende en waarvoor een hele wand van de Grote Markt moest worden gesloopt. Vanaf het dakterras heb je een weids uitzicht over het ommeland, maar vooral over de stad. Vanaf die hoge plek openbaart zij zich als een plattegrond waarop je je eigen geschiedenis kunt aanwijzen. Groningse literatoren nemen daarin in mijn geval een bescheiden, maar daarom niet minder belangrijke plaats in.
Noordwestelijk
Ten noordwesten van het Forum ligt het Noorderplantsoen. In die contreien bevindt zich het instituut voor orthopedagogiek. In de jaren zeventig liep ik daar college en ik herinner me Wilhelmina Bladergroen, onze energieke hoogleraar, én Han Grüschke, docent psychodrama – een vak dat bij mij de nodige vragen opriep die Grüschke geïrriteerd afwimpelde. Die irritatie had minder met mij te maken dan met de weerstand die Grüschke vanuit het instituut ondervond tegen zijn ‘vergaande’ methodes. Professor Bladergroen kwam in eigen persoon poolshoogte nemen en posteerde zich in haar kenmerkende mantelpak op de grond tussen de deelnemers.
Dat Grüschke zelf ook dichter was, en dus geestverwant, wist ik toen niet. Hij publiceerde bundels in eigen beheer en bij kleine uitgeverijen en in het tijdschrift ‘voor literatuur en kommunikatie’ Yang.
wilde planten
die jaren in ons huis moeder
de deuren zo dicht soms
dat ze alleen maakten
tot jij thuis kwam vader
luisterend naar geluiden buiten
van heksen en reuzen
met onbekende ogen zwijgend door ons raam
en het blaffen van een hond
wij werden ouder
de kamers kleiner terwijl we vergaten
toen was er alleen het maanlicht over de muren
en de perzikenboom
en tenslotte alleen het praten over vroeger
met wilde grassen tussen de stenen
op het pad
Uit Alsof ik mijn huis niet herkende (Uitgeverij Holmsterland, 1978)
Hij was ook redacteur van de ‘Nederlandstalige lijn’ van de Friese dichterstelefoon ‘Operaesje Fers’, een telefoonservice die vanaf 1968 ruim 25 jaar heeft bestaan.
Herman Sandman beschrijft in Arcadia der poëten – Het literaire leven in Groningen 1945 – 2005 hoe Grüschke begin jaren zestig eens heel erg ziek werd. ‘Zijn vriendin haalde de studentenarts Belcampo. Eenmaal gearriveerd bleek deze meer belangstelling te hebben voor een schilderijtje dan voor de patiënt. Toen hij nog meer kunstwerken ontdekte, spraken de heren alleen maar over die schilderijen. De dokter besloot het gesprek met: “Zorg maar dat u snel beter bent. Dan kunt u bij mij schilderijen bekijken.” Grüschke deed dat inderdaad en heeft hem later nog een paar keer ontmoet’.
In de jaren negentig opende Grüschke in Deventer een antiquariaat dat zijn naam droeg. Toen ik ooit langs zijn winkel liep, overwoog ik even naar binnen te gaan en onze ‘psychodramatische’ aanvaring gekscherend op te rakelen. Ik deed het niet – van oude koeien en de dingen die voorbijgaan.
Westelijk
Ten westen van het Forum, aan de Lutkenieuwstraat, lag het roemruchte en in 2005 gesloopte Groninger congrescentrum Het Tehuis. In het twintig zalen tellende complex vonden bijeenkomsten plaats van organisaties als COC, PSP en CPN en waren er optredens van popgroepen en –muzikanten van uiteenlopend kaliber.
Ik zat in mijn middelbareschooltijd in de redactie van een gestencild krantje van een muziekvereniging en mocht als razende reporter grootheden interviewen als Boudewijn de Groot en Rikkert Zuiderveld.
Boudewijn de Groot kwam in een Afghaanse bontjas het podium op en riep tegen het publiek ‘bèèèhh’ waarna hij een bandrecorder aanzette en zijn setlist afwerkte.
Rikkert Zuiderveld, een in een socialistisch gezin geboren Groninger die later naar Amsterdam verhuisde, maakte een meer ingetogen entree (mét gitaar).
Hij had in 1967 zijn eerste plaat Achter Glas uitgebracht, een voor die protestjaren zeer poëtisch album, zowel muzikaal als qua tekst:
Overmorgen valt ’t blad
Lieve Mozart draag me wil je
Op je handen, op je handen van muziek in deze zomer
Ik ben de koning van de grote stad
Ik ben de grote koning van de stad
En jullie zijn m’n vrienden
[…]
Ik ben de koning van mijn zee
Lieve Fellini, onze stranden
Met m’n handen, met m’n handen gaan de golven naar m’n wil
Morgen vertrek ik met de vogels mee
Vertrek ik morgen met de vogels mee
En jullie zijn m’n vrienden.
Natuurlijk is kleinkunstenaar Zuiderveld later ook bekend geworden door zijn (evangelisch) repertoire met Elly Nieman. Maar daarachter schuilt een poëet die, hoewel hij op zijn website schrijft dat hij zijn roeping als dichter gemist heeft, in 2015 de top honderd van de Turing-gedichtenwedstrijd met het volgende sonnet bereikte:
De maaltijd
Ze komen op een avond bij ons eten,
de moeder en haar kinderen. Ze lacht,
ja, uit Aleppo, zegt ze dan, zo zacht
alsof ze het al bijna was vergeten.
De bonen smaken goed, de kip is mals,
we praten, drinken, proosten op het leven.
Ik vraag: waar is je man? Dan maakt ze even
een snelle snijbeweging langs haar hals.
Ze ziet hem lopen langs de rozenhagen,
zijn sterke rug, zijn innerlijke rust
en om hem heen de geur van zomerdagen.
Misschien heeft ze hem nooit vaarwel gekust.
Ik durf het haar gewoonweg niet te vragen;
dan vraag ik maar of ze een toetje lust.
Uit de bloemlezing Een toon die in de Stilte Zoemt (Van Gennep, 2015)
Omlaag
Wie het Forum verlaat en terug wandelt naar de Grote Markt, kan de gedenksteen op de buitenmuur nauwelijks missen.
Het Scholten(s)huis, bij de bevrijding in 1945 door de Canadezen verwoest, was een zogenaamde Aussenstelle van de SD in Groningen. Hoofdcommandant was de gevreesde Robert Lehnhof. Honderden verzetsstrijders zijn op die plek verhoord en gemarteld en daarna vaak op afgelegen plekken gefusilleerd. Op de plaats van het Scholtenhuis verrees na de oorlog de studentensociëteit Mutua Fides die inmiddels ook is afgebroken en waarvan een nieuwe versie deel uitmaakt van de nieuwbouw rondom het Forum.
Eén van de laatste slachtoffers van Het Scholtenhuis was de Groningse kunstenaar Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945).
Hendrik Werkman was een graficus uit Sappemeer die begin twintigste eeuw met zijn moeder en broers naar Groningen kwam en daar een drukkerij startte. Al snel maakte hij ook deel uit van een literaire (vrienden)kring die als motto Zum Grössenwahn voerde. Er werd gedicht, gelezen en gediscussieerd. Onder andere over de vraag hoe het cultureel ingeslapen Groningen kon worden wakker geschud.
Die figuurlijke aardbeving kwam niet meteen. Het duurde meer dan tien jaar voordat de oprichting van de kunstenaarsvereniging ‘De Ploeg’ de culturele grond van Groningen grondig zou omwoelen. ‘De Ploeg’ was geïnspireerd op de Duitse kunstenaarsgroep ‘Die Brücke’ rondom expressionisten als Ernst Ludwig Kirchner. Het was een club waarvan iedereen lid kon worden, ongeacht zijn of haar kunstvorm. De bezieling die van de groep uitging was enorm.
Dat elan zorgde tussen 1922 en 1928 voor de ongekende culturele revival in Groningen waarvan de kunstvrienden hadden gedroomd.
Werkman maakte voor de vereniging affiches, uitnodigingen en catalogi. Daarnaast was hij ook auteur: hij schreef experimentele gedichten en poëtische prozastukken, waarvan enkele in een dadaïstische stijl.
In de oorlog verzorgden Werkman en anderen onder de naam ‘De Blauwe Schuit’ uitgaven die kritiek leverden op het nazibewind. Werkman voorzag de teksten van prachtige kleurrijke ‘druksels’. Uit die tijd stamt ook een van zijn bekendste werken, een dubbele serie van tien afdrukken getiteld: Chassidische legenden I en II naar Martin Buber.
Op 13 maart 1945 vielen SD’ers het atelier van Werkman binnen en arresteerden de kunstenaar. Hij werd naar het Scholtenhuis overgebracht. Toen de Canadezen kort daarop de stad naderden, probeerden de Duitsers hun sporen te wissen, onder andere door de laatste gevangenen te vermoorden. Op bevel van de Nederlandse SD’er Peter Schaap – na de oorlog geëxecuteerd – werd Werkman op 10 april 1945 bij Bakkeveen doodgeschoten.
Met de moord op Werkman kwam een einde aan ‘De Blauwe Schuit’ maar niet aan ‘De Ploeg’, een beweging die volgens velen, en niet alleen Groningers, tot in de huidige tijd haar invloed doet gelden. Ook de naam van Werkman leeft voort. Hij is postuum een van de bekendste beeldend kunstenaars en dichters van Groningen geworden.
Dit was het derde en laatste deel van een drieluik van Rogier de Jong over zijn literaire herinneringen aan de stad Groningen. Deel 1 verscheen op 13 november 2021. Deel 2 volgde op 11 december.
Voor deze publicatie heb ik rijkelijk en met bronvermelding geput uit Herman Sandmans overzichtswerk Arcadia der Poëten – Het literaire leven in Groningen 1945 – 2005 (Uitgeverij Pasage, 2008). Dat geldt ook voor de andere bronnen waaruit ik heb geciteerd.
foto’s
1) (c) Rijksuniversiteit Groningen
2) (c) Rogier de Jong 3) (c) wikiwand.com
4) (c) Rogier de Jong
5) (c) oorlogsgravenstichting.org
6) (c) tableaumagazine.nl, rkd.nl, groningermuseum.nl, simonis-buunk.nl, straatpoeziegroningen.nl