Jeanine Hoedemakers werd geboren in Rosmalen en woont daar nog steeds. Al op jonge leeftijd schreef zij verhalen en gedichten. In 1985 debuteerde zij met haar eerste gedichtenbundel bij De Beuk, Stichting voor Literaire Publicaties te Amsterdam, waar in totaal zeven gedichtenbundels verschenen. Daarnaast verschenen er vier haikubundels en een map met 12 gravuren van Pieter De Munck bij haar haiku’s.
Zowel met haar gedichten als met haar verhalen, won Jeanine diverse prijzen; o.a. de Rinke Tolmanprijs te Soest. Zij maakte deel uit van verschillende redacties, waaronder die van het tijdschrift Vuursteen, een gezamenlijke uitgave van België en Nederland, specifiek voor haiku en andere Japanse dichtvormen. Meerdere malen maakte Jeanine deel uit van de jury bij gedichtenwedstrijden. Zij verzorgt workshops haiku schrijven en geeft opbouwende feedback op de haar toegestuurde gedichten en haiku’s. In 2021 opende Jeanine poëziehuis De rode poort, liefhebbers van poëzie kunnen van april tot oktober elke donderdagmiddag haar tuin inlopen om kennis te maken met andere poëzieliefhebbers en de diversiteit die dichters aanleveren.
foto (c) Roel Essing
Hoe ben je bij Meander terechtgekomen? Wat doe je bij Meander? En waarom eigenlijk?
Een paar jaar geleden heb ik aangeboden om binnengekomen haikubundels te bespreken. Als ervaren redacteur en haikudichter leek het me een mooie manier om middels een goede bespreking te laten zien dat een haiku echt wel wat meer omvat dan luchtige, snel neergezette grappen of persoonlijke overdenkingen in het juiste aantal lettergrepen. Ik was blij verrast toen mijn aanbod werd geaccepteerd. Natuurlijk bespreek ik ook andere gedichtenbundels als de gelegenheid zich voordoet.
Kun je je herinneren hoe je met poëzie in aanraking kwam?
Tijdens of vlak na de oorlog woonde en werkte mijn moeder bij Joanna Diepenbrock, een dochter van componist Alphons Diepenbrock, in Amsterdam. Eind jaren veertig zorgde zij ook voor Florian, het zoontje van Joanna en de dichter Jan Engelman. Ik luisterde erg graag naar haar verhalen over die periode en over Jan Engelman hoorde ik haar tot vervelens toe uit. Wat zij over hem vertelde, intrigeerde mij enorm, ik hing dan echt aan haar lippen. Wel was het zo, dat ik door mijn moeders verhalen het idee kreeg, dat het dichter zijn niet voor mij was weggelegd.
De verhalen fungeerden als een soort poort tussen mij en een wereld, waar ik enkel over leek te kunnen dromen.
In de vijfde klas van de lagere school maakte ik, dankzij een bevlogen onderwijzeres, kennis met het gedicht ‘De tuinman en de dood’ en werd die poort geopend. De onderwijzeres leerde mij dat poëzie van en voor iedereen is.
Is poëzie te leren?
‘Ja hoor’, zou ik jaren geleden volmondig gezegd hebben, maar ik ben er niet altijd zo zeker meer van. De technieken zijn te leren maar poëzie is meer dan het schrijven alleen. Het is ook kijken, ervaren, out of the box durven denken en bovenal ook poëzie kunnen lezen. Feit is wel, dat iemand, die graag gedichten wil leren schrijven, er kennelijk van houdt en die liefde voor het gedicht, is al een enorme stap in de goede richting. Talent is meegenomen natuurlijk, echter niet voldoende. Talent is als een plant, je moet ervoor blijven zorgen.
Drie eigen gedichten
–
je mag me schrijven
een paardenstaartje geven
blauwe suède laarsjes waarop ik
mooi voor je ga zijn
je mag me inkleuren, iets in me
uitvergroten, doordringen
tot een of andere kern
gebruik me gerust
om tot eenieders verbeelding
te spreken maar hou me bij je
–
recensenten zullen me ontdoen
van al mijn – door jou zorgvuldig
aangebrachte – laagjes
–
ze willen me naakt
om mijn onvolmaaktheid aan te tonen
snap je
–
gaarne rust ik in een bedding
van warm lezerslicht
–
troost me, bescherm me
ik ben een bang gedicht
–
Onder de dekens krioelt het van de eigenschappen,
die alles veroorzaken waaraan jij sterft. Ook al sta je
elke dag weer op, hoest je de verontschuldigingen
voor je zwakte over me uit, sleep je er de genade bij,
die wij een diertje, dat onzichtbaar aanwezig is en niet
alleen, hoogstwaarschijnlijk niet alleen, verlenen, door het
niet, nooit vaak genoeg op te zuigen met de mond van de
hygiëne. Ook al stuurt de frisse ochtend wat vreugde door
elke kier naar binnen maar vooral toch door de
openstaande deuren. Zelfs al wassen we de plooien
wekelijks en kost de reine dag ons kapitalen aan on-
beheerst watergebruik en sla ik me door de nesten
als een stof, die uit moleculen opgetrokken werd
door de ruimtes. Zingend soms, dat ik dit niet ben noch
dat krioelen onder de dekens van je verstand, dat ik
ongehoorzamer ben dan een poetsvrouw en geen been in al
de huisstofmijt zie maar ook niet al te veel gevaren
dankzij ook de lage temperatuur, waarin de stofmeid en ik
elkaar bewaren.
–
Ik ben een rozet in de revers
van een spreker,
het tikken van een kind
tegen de verwarmingsbuis,
een lied dat zelf zingt.
–
En u!
Uw plaats is u heilig.
Uw voeten bepalen uw reis.
–
U bent mijn adem niet,
niet mijn nood.
–
Een inbreker bent u,
een prediker,
de proever van wat dag heet,
de duisternis die het licht,
het groeien naar wat zicht geeft, doodt.
U bent het,
die zwerftakken berooft van het waaien.
–
Als is het een verdienste
vorm te geven aan het wezen,
dat ik voor u moet zijn.
Alsof ik iemand ben,
daadwerkelijk verblijf.
–
Zo noemt u mij,
hij die altijd thuis is.
Of zij,
rechtvaardige moeder,
hoedster van wat is.