door Karel Wasch
Voor de minder bijbelvasten onder ons nog maar even een korte verklaring. De Apocalyps is een gedeelte van de Openbaring van Johannes uit het Nieuwe Testament. De aarde is in dit gedeelte onderhevig aan een ondergang. Vier ruiters zaaien dood en verderf, de laatste is de Dood zelf. Maar Christus overwint in de vorm van het Lam Gods.
Begrijpelijkerwijze is de Apocalyps in onze tijd populair. Storm -onlangs hevig- milieurampen, ziekten, honger en geweld van Russen zijn aan de orde van de dag. De eindtijd lijkt nabij. Of misschien ook weer niet?
De tekst in de Bijbel luidt letterlijk:
‘En ik zag, en ziet, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was [de] dood; en de hel volgde hem na. En hun werd macht gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde, met zwaard, en met honger, en met den dood, en door de wilde beesten der aarde.
Er zijn dichters, die zich nadrukkelijk hebben beziggehouden met de eindtijd. Zoals Cees Nooteboom (1933- ) In zijn recente bundel Vos, prijkt het gedicht Wolken.
Wolken
Daar was hij dan
de optocht van de wolken.
Voorop de wolken van zee, zwart en vol onweer.
Ze vernietigden hele dorpen,
verdronken de dieren
in hun nachtzwarte regen.
Het laatst kwamen de kleine
met de kleuren van vleermuis,
huiden van prikkeldraad,
rafels vol tanden en dolken.
Ze stroomden over de vlakte
en de verre huizen.
Toen de laatste verdwenen was
rolde de wind zich op
in de stilte,
een gevaarlijke hond.
Wij bleven achter als niemand
in onze dorpen van niets,
schimmen van nooit meer hetzelfde
met voor altijd de as en de geur
van het einde
Het is duidelijk, Nooteboom is somber gestemd. De wolken zijn onheilsbrengers en zaaien dood en verderf.
En wat overblijft is de geur van as en het einde. Overlevenden van de Holocaust herinnerden zich dat nog het meest, de geur. Een angstaanjagend mooi gedicht.
foto Hedwig Speliers
Stompe toren
Oh God van de oorlog, ik waande U gestorven
in Vietnam, maar U bent in Uw meedogenloze gedaante
wederom tot ons gekomen!
De dingen in de wereld blijven verkeerd gaan.
Zonnestormen tonen geen teken van verzwakking.
Kurkentrekkers van gas en vuur schieten
de ruimte in, vanuit de vlammende korst van een ster.
We dragen maskers met uitgesneden oogopeningen.
Verschrikkelijke getijdenstromen verwoesten eilandengroepen
door alles voor zich uit, weg te vagen.
Kleine mensen verdrinken. Brokken van continenten
breken af en tuimelen in zee. Intussen schommelt
onze arme oude aarde in zijn zonderlinge baan
wiebelend als een tol aan het eind van zijn ronde.
Kerken zitten volgepropt je hoort de massale samenzang
van de gelovigen binnen, opgetild door beverig geweeklaag,
jammerend, smekend. Buiten verschijnen zwarte ruiters
met boosaardige blikken en duistere tekens op hun wapenrusting.
Ik moet even zijn weggedommeld, zittend
op mijn steen in de zon bij de muur
van de stompe toren. Dat overkomt me
steeds vaker. Als ik aangesproken word,
ontwaak ik. Een man staat voor mij
en houdt zijn hand op ik frommel er snel
een tien euro biljet in.
Maak mij uit de voeten
Een andere dichter, Arthur Lehns verwoordt zijn Apocalyps met dood, ondergang, maar in zijn vers is er nog wat hoop. Hij heeft het allemaal maar gedroomd. Wat hij niet heeft gedroomd is de bedelaar, die er staat als hij ontwaakt.
Zullen we voorlopig maar blijven dromen?
–