Pieter Sierdsma, geboren te Oudeschoot in 1948, studeerde geschiedenis en was archivaris van beroep. Gedichten verschenen in Nederlandse en Belgische tijdschriften zoals Yang, Gedicht, De Brakke Hond, Hard Gras, Ballustrade en in twee bundels van genomineerden bij poëziewedstrijden. Verder publiceerde hij artikelen over literaire en historische onderwerpen. Dichtbundels zijn Tussen lucht en geluid, In de bocht van de rivier en Reis naar de eilanden (2020).
foto: Arther van de Roose
–
het goed wonen in een kasteel
met voor iedere vlucht een ophaalbrug,
alleen met de kroongetuige van het water en het
dichte kroos dat naar de donkere wakken is geweken
om daar herinnering vast te houden en te verdiepen
in traag schemerende watervliezen.
–
het is goed om gerust thuis komen achter gesloten muren
met kleine vensters die een veilig uitzicht bieden over
de velden de bossen en de lage weilanden waar het licht
als een vrede belegd in een krinkelende baan over trekt.
–
het hoge huis is in kamers verdeeld en met lange jaren vertrouwd,
het machtig huis waarvan de schaduw krimpt en zich traag uitbreidt
met diepe aandacht over het spiegelend water strijkt.
de muur rijst omhoog naar de tinnentrans en de harde mazen van steen
in de mortel gevat en daar tot een diepe stilte gemaakt.
onder ligt de gracht in onpeilbaar zwart.
–
de zomer draagt rust.
het land is dagen lang
een baar van gras
laag met de raaklijn van
de aarde aan de hemel.
–
het geboomte verbergt
een kleine groep huizen
bewaard als een kluis
van de ruimte.
een deur klapt open,
de kleine hond blaft.
iemands voetstap
verstilt in het pad.
–
het is een leesbaar blad
van een boek dat elke dag
wordt omgeslagen.
zonder haast is het verhaal
als een bijbel geschreven,
een wonder niet verklaard
maar veilig bewaard.
–
het is weer zomer,
als een droom met het loom gesputter
van een speelvliegtuig dat lange lussen
door de zachte lucht trekt.
–
ik herinner me een vakantiedag waar ik aan
een oever van de Seine zat. ik hoefde niets te delen.
het licht verdeelde mij, belangeloos en vrij.
–
de zon verbond een schaduw op de kademuur,
die was maar kort van oponthoud en tilde zich
in lichte schalen over een stenen trap.
zonder een bepaalde tijd wiegde het water.
daar kon je in huizen, met de stroom mee schuiven.
ik zag blinde lichtvlekken zeilen op een zucht over
de ronde bogen van de brug.
–
hoe ver kon je doordringen in de zon, een zwervend
bestaan vol warmte, voor een ogenblik verzadigd
zoals het geweven licht in het water.
passanten rustten langs de kant. ze bewaarden hun
woorden voor later. ze hadden dit uur niets gemist.
hun bestaan werd vederlicht op akkoorden
van een mondharmonica in het licht geritst.