‘Poëzie is woordvorming op het ritme van het hart.’
door Alja Spaan
–
Marc Tiefenthal is een eigengereide, bijwijlen cryptische en vaak cyclische dichter. Daarnaast vertaalt hij dat het een lieve lust is. Zo vertaalt hij zijn eigen gedichten – hij schrijft zowel in het Nederlands als in het Frans – maar ook die van anderen, zoals onlangs van ‘huldegedichten aan Charles Baudelaire of Poésies van de Lautréamont. En romans.
Sinds kort legt hij zich toe op het ultra korte kortverhaal (UKKV). Na de bundel in Russische papieren te hebben geschreven, die zopas ook in het Nederlands verschenen is, viel de noodzaak der poëzie van hem af.
foto Alexia Pannou
Hoe ben je bij Meander terecht gekomen? En wat doe je bij Meander?
Via Alja Spaan. Bij Meander verzorg ik interviews met dichters.
Wat vind je leuk aan deze klus?
Ik ben een tijdlang journalist geweest, op de radio eerst, daarna bij een vakblad voor de financiële wereld. Telkens deed ik daar vraaggesprekken. Ik doe dat graag.
Kun je dichten leren?
Nee. Schrijven en vooral dan gedichten schrijven is iets dat velen vanzelf doen in hun puberteit. Sommigen houden dat vol. Gaandeweg maken ze er iets van. Dat iets is dan poëzie.
Wat vind je van het poëtisch klimaat in ons taalgebied? Is een Dichter des Vaderlands eigenlijk nodig?
Een dichter, of het nu des Vaderlands dan wel van deze of gene stad is, is nodig. Niet als excuus voor het land of de stad noch als propaganda-instrument maar als een hartklopping. Poëzie is woordvorming op het ritme van het hart. Als dat woord dan landelijk dan wel stedelijk uitgehangen wordt is belangrijk. Boekjes met gedichten worden niet zo vaak verkocht laat staan gelezen. Maar gedichten zijn ondertussen wel overal: op podia, op het internet, in stad en land.
Kun je iets over je eigen werk vertellen?
Dat is altijd moeilijk. Ik merk een ontwikkeling in mijn werk: ik begon als uitloper van de poésie blanche (Van Ostaijen, Faverey), ben toen geëvolueerd naar de gedoemde dichter (poète maudit) en schreef onder meer volgens de gulden snede om vanuit een breukgedicht – het gedicht brak met de gulden snede – naar de tao te evolueren: de volstrekte nietsheid. Mijn gedichten meten niet de actualiteit van de wereld als wel de wereld met daarin zowel dieren als mensen, wrede en vrede. Waarbij de wereld iets tussen het niets is.
Drie eigen gedichten
–
De rozendoorn enerzijds
Doornroosje anderzijds
Sneeuwwitje noch Roodkapje
Knap Roodje of Wit Sneetje
Zo vullen we een affiche
–
We hangen het niet uit,
trekken het weer in,
rollen het op, stoppen
het diep weg
–
Doch te laat
–
Vervuiling treedt op
volgt haar weg
van de goot
naar de sloot
naar nog lager wal
–
Opgelost staat netjes
–
(ongepubliceerd)
–
Op straat lopen was er niet bij
de massa
schreeuwde zich weliswaar schor
de wereld bleef in de kou,
het klimaat liep hoger op.
–
Ik reed naar het stadje
met zijn haven
en museum
gewijd aan Satie
ja die Erik toch.
–
Veel kon ik niet meer doen.
Ik ken zijn muziek,
zijn geschriften.
–
Ik trok enkel mijn kleren uit.
Gymnopediste, juist.
–
Het had de Kaspische zee,
de Rode of de Dode
of de Zwarte Zee kunnen zijn.
Ik stond naakt tegenover deze Noordzee
en bood mijn vrijheid aan
alle massa’s zonnekloppers.
–
Uit de bundel ‘In Russische papieren’
–
Ik toon niet iedereen
mijn rug, al zeker niet
zo bloot, wat dacht je?
–
Of nog: je zeept mijn rug in,
vleit je er tegen aan.
Kust mijn nek.
–
Laat het buiten
koud vriezen,
je adem houdt me heet.
–
En vice versa.
–
Ongepubliceerd; uit de nagelaten gedichten
Tiefenthal eerder in Meander, interview met Kamiel Choi.