LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Roland van den Bergh – kleine heuvel

19 sep, 2022

Poëtisch abstract heuvelopwaarts, op de grond de loutering

door Kamiel Choi




De dichtbundel kleine heuvel van Roland van den Bergh straalt bescheidenheid uit: zowel de titel als de naam van de dichter zijn niet met een hoofdletter geschreven. In de bundel komen hoofdletters noch leestekens voor, en het lettertype heeft geen schreef. Dit stilistische minimalisme is meestal het symptoom van een poging om zonder opsmuk het ware te zeggen.

De auteur stelt: ‘Puur toevallig geboren in het jaar dat wij mensen voor het eerst een ruimtevaartuig op de maan lieten landen. Puur toevallig geboren in een stad die steeds meer begint te lijken op andere steden in Nederland.’ Zijn cv klinkt nonchalant (‘ stond op festivals, pakte wat prijzen’). De auteur heeft zelf de uitgeverij opgericht die deze bundel heeft uitgebracht, met de intrigerende naam ‘mestkever’. Op de voorkant van de bundel is een kleine heuvel gezien van mest die doet vermoeden dat de bundel de lezer op een manier wil confronteren met de cyclus van het leven en de vergankelijkheid, die het banale niet schuwt.

Op de website van de uitgeverij is te lezen: ‘Wat doet zo’n mestkever? Hij verzamelt een hele hoop shit en rolt die dan de wereld door.’ Een uiterst bescheiden houding die me voor een dichter wel bevalt. Serieuze poëzie prijst zichzelf doorgaans niet graag aan als shit, zoals we dat bij rap wel zien. Het doet me denken aan het Jiddische grapje waarin een Rabbi in de synagoge op zijn knieën valt en uitroept ‘G-d, ik ben niets’, waarop een zeer vrome rechter proclameert dat hij ook helemaal niets is. De schoonmaker ziet de biddende heren en laat zich ontvallen ‘Ik ben ook niets’, waarop de Rabbi tegen de rechter zegt ‘Wie denkt hij wel dat hij is, dat hij durft te beweren niets te zijn.’

Het is niet mijn gewoonte om bij besprekingen van bundels zelf met eigen shit te komen. Ik doe dat hier om twee redenen wel. Ten eerste omdat de gedichten vaak clichés bevatten en de indruk wekken dat de dichter heel erg graag iets herkenbaars wil zeggen, maar daar, voor zover ik het kan beoordelen, niet in slaagt. Een voorbeeld is het gedicht ‘heel bijzonder’:

ik stemde af op een bijzonder koor
in de krochten van mijn slaap

als roze bloesems zachtjes rillend
in een maartse wind klonk het

elke stem had apart woorden voor mij
die door elkaar gezongen ik toch begreep

al deze godinnen krioelend door
een labyrintische sterrenhemel

dreven zingend hun bijzonderheid uit
wat een gelukkige droom

Het woord ‘maartse’ is mooi (en ik denk dat in het speels vormen van, en spelen met, nieuwe begrippen ook de kracht van deze dichter schuilt), maar de metaforen en de anticlimax zijn niet ‘heel bijzonder’. Het is een soort nonchalante toon die stiller dan stil wil zijn om het poëtische te laten doorschemeren, maar op de lezer nogal luid overkomt. Zo is er een ander gedicht, ‘zomaar weg’, dat eindigt met ‘en weg is het weer / hoe kan dat nou toch’. Er is zelfs een gedicht dat ‘totaal niets’ heet en eindigt met de regel ‘da’s alles’. Hoe krijg je het verzonnen, zou een shitrecensent schrijven. De mijmeringen over abstracties als aanwezigheid, wetten, het niets, zijn niet erg uitnodigend wanneer de lezer in het eerste gedicht wordt aangesproken als ‘luldebehanger’, wat ik me persoonlijk een beetje aantrek.

De tweede reden is dat recensenten onder invloed van sociale media, steeds vaker zélf worden gerecenseerd. Op een negatieve recensie kun je als schrijver tegenwoordig reageren met een collectief geschreven recensie van de recensie, in de hoop het oorspronkelijke waardeoordeel te neutraliseren. Het is de aloude dans om de erkenning en daar heb ik niets op tegen, zolang de poëzie niet in het gedrang verloren gaat.

Sommige gedichten in de bundel bevatten absurde beelden die beklijven, zoals de stern in het gedicht ‘schitteringen’ die alles onder schijt: de ‘pure brutaliteit / van deze wilde performance’. Voor de ornithologen onder de meanderlezers: vogels keren vaker terug, we komen ook een gierzwaluw en een zwaan tegen. We zien ook een aantal grote tot zeer grote dichters voorbijkomen (Machado, Valéry, Herbert) van wie de namen worden aangehaald als een soort buutvrij: de dichter is een kenner, zie deze woorden waarin meneer cogito en de zuivere gedachte van Herbert zijn verwerkt, dat moet toch haast wel poëzie zijn.

Natuurlijk moet iedere lezer zelf bepalen of deze woorden als poëzie werken, of ‘binnenkomen’ zoals de volksmond zegt. Ik had deze ervaring in het grootste deel van de bundel niet, maar ontdekte wel enkele beelden die de poëtische sleur doorbreken. Zo is er de kia c’eed [sic], sinds 2007 het hatchbackmodel van autofabrikant Kia, waarin de dichter naar de calvarieberg rijdt. Het noemen van een lullig detail (een lullig autootje) sorteert op goedkope wijze een poëtisch effect, maar het staat er toch maar. Ik hoor hem al drie keer toeteren, zijn raampje opendraaien en Pontius Pilatus vragen of hij zich op het laatste nippertje bedenkt.

Een ander voorbeeld van wat voor deze onbescheiden recensent ‘werkt’ is het einde van het gedicht ‘sluiproute’ (blz. 63) over een bezoek aan het ouderlijk huis van de dichter, wiens vader verzetsheld was geweest. Hij heeft erover gezwegen, en ‘liep langs een berm met klaprozen’. Ik zie hem daar lopen, ik begrijp de scène en dat hoe we die met een hoop abstracte shit niet beter kunnen benaderen dan met zo’n simpel enigmatisch zinnetje. De beschrijving van de man die langs de klaprozen stapt, licht op, aangeroerd door het voorafgaande gedicht, wordt een poëtische ervaring en als zodanig deelbaar.

Het beste bevielen me de neologismen in de afdeling: ‘uitbreiding van woordenschat’ (blz. 46). Zo is er bijvoorbeeld:

knarsknopen

heeft te maken met een huid
die niet helemaal lekker
om je heen zit en met
knarsknopen op zijn plek
gehouden moet worden

Hier speelt de dichter veel vrijer met zijn materiaal en laat hij zien dat hij zijn vak beheerst. Het ontslaat hem even van de verplichting om een effectief narratief over te brengen, laat hem even de pas inhouden, op zijn door gedachten aan falen geteisterde zoektocht een denkbeeldige heuvel op. Die queeste lijkt overigens meer geschikt voor een roman, en dan het liefst eentje met veel absurdistische humor. De heuvel van Van den Bergh kan een Borgesiaans labyrint zijn, waarin de metafysische mijmeringen overbodig zijn geworden en de lezer zich op de grond kan richten.

Volgens zijn website is hij ‘gewoon iemand die ergens wat zit te dichten’ en gaat het om de ‘talige objecten die we gedichten noemen’ die kunnen aanzetten tot tweespraak met de lezer. Op sommige momenten is me die tweespraak gelukt, namelijk waar de auteur de beelden voor zichzelf laat spreken.
____

Roland van den Bergh (2022). kleine heuvel. Uitgeverij Mestkever, 68 blz. € 20,00. ISBN 9789403647189

     Andere berichten

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Sentiment door Jan van Gulik - - Karel Wasch (1951) neemt ons in Tegelijkertijd mee op een reis ‘vol verwondering, melancholie, weemoed en...