door Pieter Sierdsma
–
Een dandy is een man die vanuit zijn levensvisie veel aandacht besteedt aan zijn uiterlijk en voorkomen, een fat misschien, een ijdeltuit, of iemand die zijn houding gebruikt als verzet tegen een omgeving die hem als banaal en materialistisch voorkomt. Dichter en schrijver Oscar Wilde was zo iemand. Zijn estheticisme werd geridiculiseerd maar was ook een groot succes. Wilde was een mediasucces avant la lettre. De Belgische dichter en prozaïst Paul van Ostaijen (1896-1928) poseerde in zijn jeugd als dandy, was links, flamingantisch en werd beïnvloed door Dada. Zijn sterke ritmische poëzie was ook in beeld autonoom. Hij wilde zoals hij later schreef ’een zuivere lyriek’, een pure klankpoëzie zonder bijbedoelingen.
Essayist Henri-Floris Jespers analyseerde dit dandyisme van Paul van Ostaijen rond 1967 als een product ‘van de tweespalt tussen de oude wereld waarin hij fysisch leeft en de nieuwe wereld waarin hij mentaal leeft. Het dandyisme is precies een poging tot eenheid, al was het maar een uiterlijke eenheid’. Deze houding als een daad van artistiek verzet tegen het oprukkend realisme in de poëzie en tegen het verlies van de grandeur van Antwerpen, een stad in een sleets verval, leidde op 22 november 1972 tot de oprichting van het intellectueel genootschap ‘Pink Poets’ in de Antwerpse patisserie Thys door de dichters Nic van Bruggen en Patrick Conrad. De roze kleur was geen kenmerk van een homoseksuele geaardheid maar een hippe of een elitaire tint. Modernistische auteurs zoals Paul Snoek, Hugues C. Pernath en de cineast André Delvaux, verfilmer van romans van Daisne en Yourcenar, sloten zich aan. In feite was het genootschap niet een erg effectieve club maar meer het voertuig, embleem, van de gedichten gepubliceerd door van Bruggen en Conrad. Tien jaar later beëindigden ze het collectief met een pennenstreek.
De afkeer van het burgerlijke, het concrete, eenduidige, was vanaf de jaren vijftig in de Vlaamse poëzie al aangesneden door schrijvers als Ivo Michiels, Paul Snoek, Paul de Wispelaere en Hugo Claus. In de jaren zestig werden zij opgevolgd door Nic van Bruggen, Patrick Conrad en Hendrik Carette met een poëzie muzikaal van factuur, op woordklank gericht en meer of minder expressionistisch. Op het pad begaan door Paul van Ostaijen gingen vooral van Bruggen en Conrad verder.
Nic van Bruggen, de oudste van de twee, geboren 1938 te Merksem, toen net buiten Antwerpen, begon als beeldend kunstenaar en dichter, een combinatie die opvallend ook bij Claus, Snoek en Conrad geliefd was. Hun poëzie heeft dan ook een sterke beeldwerking. Het sensuele tijdloze vond van Bruggen in de wereld van mannequins, ‘de mannequin is een seizoen’. Hij riep die zoete wereld met een sterke erotische toets op in het gedicht pendulum, uit de bundel Jardin des modes (1963).
in de rode schaal van de ochtend
legt je lichaam zijn bleek verband
naast nerveuze woorden eenzaam
op de marmeren treden van het zonlicht
suizen je leden sofabachanaal
en achter in je avond
ligt je lijf gehavend
tussen kaarsen harpen en maan.
Schoonheid, luxe, kalmte en zinnelijkheid overheersen zoals in de gedichten van Baudelaire. De fascinatie voor de vrouw lijkt de dichter te bezweren door haar te esthetiseren achter een masker van gratie en wellust. Van Bruggens zwoele fotomodellen zijn de tweeslachtige varianten van Baudelaires fatale vrouwen. De gedichten van Nic betekenen een cultus van de vorm, waarin hij vaak synesthesieën toepast, een vermenging van kleur, klank, gevoel en geur. De barokke woorden en beeldenstromen zijn het dandyesk verzet tegen een verzakelijkte maatschappij. Het volgende gedicht uit zijn superieure bundel Ademloos seizoen (1974) is daarvan een voorbeeld.
De spiegel
Zij knoeit wat aan haar taille
Met in haar vingers kneedbaar
Mijn slijtage, mijn vermoeide vrede.
Aan het raam slaapt het water,
Het lover, de vogels van het voorjaar.
In het ijs van de spiegel is haar gelaat
De laaiende tatouage van vers verdriet,
Veelzijdige extase en vervaagd verval.
In het ovale kader herkent de herinnering
Het heimwee, heeft elke zonde zijn trots
Nog: triest als een orakel of tango.
De lakens lui als traaggetrokken messen,
Het gevecht vermijdend. Met een glimlach
Geliefde troost, of een toren ontucht.
Op het tapis plein, naar het bed,
Stapt zij zo zacht dat ik denk:
Het einde is nabij. En onbeslapen.
(Op het gazon de dauw doorschoten eikels.
In de vazen de rozen nu. Hun luchtjes
Tergend in tapijten, dekens en gordijnen.)
Patrick Conrad (Antwerpen, 1945) schrijft gedichten en krimi’s of ‘donkere romans’ die Antwerpen vaak tot achtergrond hebben. Hij is daarin succesvol, bijvoorbeeld met Limousine, in 2004 verfilmd als Limo en de roman Moço (2015) die hem een bekroning met de Belgische suspense Hercule Poirot prijs opleverde. Het sterk gericht zijn op beeld, vervreemdend beeld, bracht hem tot de film. Hij regisseerde er meerdere, onder andere Mascara, een duistere film in de wereld van travestieten.
Die vervreemding zoekt hij ook in zijn beeldcollages. Zijn gedichten zijn schetsen van gecombineerde beelden in een surrealistische sfeer. Letterkundige Henri-Floris Jespers noemde het ‘een proustiaanse teergevoeligheid’ verbonden aan een ‘desengagement’, een niet betrokken zijn. Een dandy houding die niet een door hartstocht gedreven waarneming uitsloot. Maar een duidelijke richting werd niet gegeven. Zo’n collagegedicht is het volgende titelloze uit de bundel De Cadillac van Mallarmé. Een suite van 30 gedichten bij 30 collages (Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2016).
Al gaf ze
net als dins, woens, vrij of zater
haar naam aan een dag of week,
al blijft ze tot vervelens toe
opkomen en ondergaan, zwellen en krimpen
en de stromen als ze vol is uit hun bedding lokken,
zonder de zon zou de maan niet bestaan.
De maan die sinds zij daarboven rondhangt
en met haar kop vol kraters zo onschuldig lijkt,
de waarheid en het sacrale, de durf en de twijfel
door elkaar wist te halen,
ze is geen bevallige bleke dame
die zich geeuwend achter de wolken verbergt
of ons toelacht in de nacht.
Wanneer ze afneemt maakt ze
de paarden in de polders blind.
Wanneer ze op maandagen als een wassen pop wast,
blaffen de honden naar haar
en dolen maanzieke vrouwen met maskers
in ruïnes rond op zoek
naar de man die hen uit de greep zal bevrijden.
Bronnen : Geert Buelens, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie, Vantilt , 2008 (DBNL, 2015), p. 982, 983; Pieter Sierdsma, De Pink Poets, neo-romantiek en maniërisme, De Pink Poets, het genootschap (1972-1982), Ballustrada, 2017, nr. 3,4