Koen Vlerick (Deinze, 1961) is schilder, dichter en beeldend kunstenaar, hij woont in De Pinte, de bloemengemeente nabij Gent. Hij houdt zich voornamelijk bezig met digitale beeldvorming, bewerkt afbeeldingen waarin hij woorden/zinnen verwerkt. Gedichten en brieven verschenen in 2020 bij uitgeverij Partizaan.
Hij publiceerde eerder in Meander.
KLEIN VASTHOUDEN AAN EEN DRINKBAKJE TAAL
–
I
–
Moederdierholletje
Klop klop wie is daar
Iemand met dezelfde naam
Klop klop mag ik binnen
Moederdierholletje
–
Lichaam dat groeit als woordjes in een zin
Lichaam dat op dit haarfijn velletje van papier klimt
–
En hier staan streepjes langs een porie van huid
Hier rust een waterplas op de heide als van voren af
–
Tong die een knieholte likt
–
Zo hernemen we het liedje vlies aan vlies
Zo herdoen we de ballade lies aan lies
–
We zoeken in de spraakkunst van een korenveld het
Duizendste deel van een grammetje kosmos
–
II
–
Dooien van sneeuw
Lalalala is daar niemand
Niemand met dezelfde naam
Lalalala mag ik buiten
Dooien van sneeuw
–
Lichaam dat krimpt als ijzer in een hoogoven
Lichaam dat bijna van dit schrijf- en leestafeltje valt
–
En hier ligt een wafeltje of twee grammatica
Hier rusten zeven takjes van het laatste woud als over en weer
–
Tong die als stofregen om een strohalm druipt
–
Nog een aanraking misschien worden wij bloemen mag ik geel
Nog een aanraking misschien liggen wij verenzacht op vogels kunnen wij zingen
–
We wachten keel aan keel aan de rand van de afreis
Duizend maal duizend lichtjaren ver van huis
–
I
–
Moederdierholletje
Klop klop wie is daar
Iemand met dezelfde naam
Klop klop mag ik binnen
Moederdierholletje
–
Lichaam dat groeit als woordjes in een zin
Lichaam dat op dit haarfijn velletje van papier klimt
–
En hier staan streepjes langs een porie van huid
Hier rust een waterplas op de heide als van voren af
–
Tong die een knieholte likt
–
Zo hernemen we het liedje vlies aan vlies
Zo herdoen we de ballade lies aan lies
–
We zoeken in de spraakkunst van een korenveld het
Duizendste deel van een grammetje kosmos
–
II
–
Dooien van sneeuw
Lalalala is daar niemand
Niemand met dezelfde naam
Lalalala mag ik buiten
Dooien van sneeuw
–
Lichaam dat krimpt als ijzer in een hoogoven
Lichaam dat bijna van dit schrijf- en leestafeltje valt
–
En hier ligt een wafeltje of twee grammatica
Hier rusten zeven takjes van het laatste woud als over en weer
–
Tong die als stofregen om een strohalm druipt
–
Nog een aanraking misschien worden wij bloemen mag ik geel
Nog een aanraking misschien liggen wij verenzacht op vogels kunnen wij zingen
–
We wachten keel aan keel aan de rand van de afreis
Duizend maal duizend lichtjaren ver van huis