door Hans Puper
Op de tweede Meander Live* leest Iduna Paalman haar nieuwe bundel Bewijs van bewaring voor. Integraal, want daarmee doe je een zorgvuldig samengestelde bundel recht. Veel gedichten kunnen weliswaar op zichzelf staan, maar in samenhang krijgen ze een extra dimensie.
Esther Jansma zou op 14 september het spits afbijten met De spronglaag. Helaas was zij door onvoorziene omstandigheden niet in staat om te komen, maar haar man Wiljan van den Akker, ook dichter, verving haar grandioos. Het publiek was enthousiast.
Het debuut van Iduna Paalman, De grom uit de hond halen, was opzienbarend: ze ontving er de Poëziedebuutprijs 2020 voor. Daarnaast werd zij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en de Ida Gerhardt Poëzieprijs. De eerste bundel gaat over onrust, angst en de wegen die te bezweren, maar door speelse associaties, verrassende beelden en vaak humoristische formuleringen is hij geenszins zwaar. Die angst is soms ook herkenbaar in Bewijs van bewaring, maar in een andere context. Op het achterplat lezen we: ‘Wat houdt zich schuil in de hoeken van de geschiedenis? Kun je dat blootleggen, en wat gebeurt er dan? Bewijs van bewaring is een zoektocht naar wat verzwegen werd en wat zich bewust verborgen hield. Iduna Paalman zoekt in archieven, getuigenissen en vrouwelijke ervaringen en probeert in poëzie het ongeziene adem te geven. Wat beweegt er tussen speeltafel, schaamte en schuld?’ Ze stuit onder andere op gestolde vrouwengeschiedenissen, die zij weer vloeibaar maakt – naast dichter is zij historica (en germaniste). Ook in deze bundel vind je die originele beelden en associaties. Ze geven de lezer veel ruimte tot interpretatie, iets wat zij ook zegt na te streven.
Interessant is dat je dit streven terugziet in haar bespreking** van In het labyrint, de door Ard Posthuma vertaalde nagelaten verhalen van Kafka – verderop in deze column ga ik daarop in. Hij is een belangrijk auteur voor haar: zo zijn het motto van De grom uit de hond halen en het citaat aan het eind van deze bundel van hem. Ook een van de twee motto’s uit Bewijs van bewaring is van Kafka: ‘Und wie lange dauern doch derartige Prozesse, besonders in letzter Zeit!’. Het is een zin uit Het proces. In de gelijknamige afdeling van haar bundel beschrijft zij een rechtszaak (of wat daar voor door moet gaan) en de aanloop daarnaartoe. De eerste stofe uit het gedicht ‘IV. Terechtstelling’ verwijst rechtstreeks naar het genoemde motto. Hij gaat over de voltrekking in 1782 van de laatste doodstraf waartoe een vermeende heks is veroordeeld.
De onthoofding van Anna Göldi is geen poenig evenement geen sjiek ontbijt drassig
melkfeest het is een gerechtelijke dwaling hoewel dat pas meer dan tweehonderd
jaar later wordt bekend, de dwaling toegeven kost altijd meer tijd
dan de dwaling begaan hoelang de dwaling ook duurt
Maar die ‘derartige Prozesse’ zou je wellicht ook kunnen opvatten als de tijdrovende manieren waarop je geschiedenissen opdiept en corrigeert.
Terug naar In het labyrint. Deze verhalenbundel bevat een ‘verzameling fragmenten, variërend van niet langer dan een paar zinnen, tot in detail uitgewerkte scènes en een nagenoeg afgerond verhaal’. Paalman citeert het volgende fragment.
In stilte
Het is niet noodzakelijk dat je het huis uit gaat. Blijf bij je tafel en luister. Luisteren hoeft niet eens, alleen wachten. Zelfs wachten hoeft niet, wees volkomen stil en alleen. De wereld zal zich aan je presenteren om ontmaskerd te worden, ze kan niet anders, verrukt zal ze voor je liggen kronkelen.
Haar commentaar:
‘Is de wereld in dit fragment een hoopvolle plek, vanwege die “verrukking”, of lacht ze zich dood om de wachtende, eenzame mens? Wordt ons hier opgedragen onze mond te houden en mee te bewegen met wat ons overkomt, of staat er juist een ontmaskering te gebeuren, waardoor alles zal veranderen? Je kunt dit lezen als een fragment over onderwerping, maar of de wereld zich onderwerpt of juist de ‘je’, blijft in het midden. Wie is de ‘je’ eigenlijk – moeten we ons als lezer aangesproken voelen, of is er een onzichtbaar personage dat toegesproken wordt? Het is aan ons als lezer om antwoord te geven en precies daarin zit de betovering: er wordt niets uitgelegd of vervolgd, het fragment blijft open voor ons liggen – we kunnen ermee doen wat we willen.
En zo blijkt Kafka met zijn nagelaten fragmenten, door de vrijheid die het voltooid-onvoltooide ons geeft, poëzie te hebben geschreven.’
Eenzelfde soort vragen kun je stellen bij haar poëzie. Ter demonstratie citeer ik het titelgedicht.
BEWIJS VAN BEWARING
Je hebt een kamer, twee kamers, je vader geeft een cadeau:
één rolschaats, naar de andere kun je fluiten. Met wat overblijft
kom je net de straat uit
je hebt een voorgeschiedenis, je vraagt je af: welke leugens
schragen welke plank en lig ik daarop te slapen?
Je schaft een kluis aan die a) zwaar b) warm c) doorzichtig is
je vraagt je af waarom iedereen zo weldadig in het nu leeft terwijl
alles wat achterbleef, wie strikt het samen wie neemt het
bungelend mee
kun je pas snappen waarom je vader je pestte, telkens zo
pestte als je al zijn passen terugrolt naar het inpakpapier
het geintje de winkel de jaloezie de felle veters
de wederopbouw de oorlog zijn moeder
en is het die moeite waard?
Dit gedicht roept een hele lijst vragen op. Ik stel er een paar.
- Wie is die ‘je’? Als je alleen naar dit gedicht kijkt, zou je zeggen: een verhuld ik. Maar andere gedichten brengen me aan het twijfelen: daarin is regelmatig sprake van zowel een ‘ik’ als een ‘jij’. Misschien is er nu sprake van een niet zichtbare verteller die een ‘je’ aanspreekt. De lezer? Dan lees ik de eerste regel als: ‘Stel dat je een kamer hebt, of twee kamers en je vader geeft je een cadeau …’ Het zou dan een gedachte-experiment kunnen zijn.
- ‘welke leugens’ (strofe 2): is de voorgeschiedenis gebaseerd op leugens? Hoe dan? Werd de ‘je’ voorgelogen of loog deze zelf? Of gaat het om onbetrouwbare herinneringen? Nog een mogelijkheid: zijn die leugens de verschillende manieren waarop je de voorgeschiedenis kunt interpreteren? De beste interpretatie geeft dan de stevigste basis, lijkt me. Een plank om op te liggen, maar welke dat moet zijn, weet je niet.
- De voorlaatste strofe begint met een vraag: ‘kun je pas snappen ….’. En dan lijkt de levensfilm van de vader te worden teruggedraaid. Van ‘inpakpapier’ (voor de rolschaatsen?), ‘het geintje’ (dat er maar één rolschaats in zit?), ‘de winkel’ (die waar de rolschaatsen zijn gekocht?), jaloezie (op zijn dochter omdat zij het beter heeft?), de felle veters (van de rolschaatsen? Die hij zelf nooit heeft gehad?), de wederopbouw (een zeer povere tijd, geen geld voor rolschaatsen?), de oorlog (ellendig, traumatiserend misschien), zijn moeder (Dominant? Koud en liefdeloos? Ook een pestkop? Of juist zeer liefdevol, maar vroeg overleden?)
- En dan als klap op de vuurpijl die prachtige laatste regel: ‘en is het de moeite waard?’ Zeg het maar. Ja? Nee? Of weet ‘je’ het niet?
Wat is in dit gedicht trouwens dat bewijs van bewaring? Hetzelfde als dat in de bundel?
_____
* Meander Live vindt plaats op 18 januari in het Luxor Theater, Houtmarkt 64, Zutphen. Aanvang 20.00 uur, entree € 10. Kaartverkoop: luxorzutphen.nl of aan de kassa.
** NRC van 2 december
Op de site van Iduna Paalman is een interview te zien over Een bewijs van bewaring dat zij op 5 oktober gaf op Kunststof, Radio 1. Een zeer recent interview (donderdag 22 december) staat op de site van Meander.