Margreet Schouwenaar is dichter, kinderboekenschrijfster en was in haar werkzaam leven docente pedagogiek. Zij heeft dertien dichtbundels op haar naam staan, waaronder een verzameld werk en een bloemlezing. De bundel Verlies van Lief (Kleinood & Grootzeer 2014) bestaat uit gedichten bij foto’s die Mariet Lems maakte in leegstaande Ierse huizen. Gedichten om het sterfelijke te bestendigen.
Daarnaast schreef zij 17 kinderboeken. Van 2009 tot 2018 was Schouwenaar stadsdichter van Alkmaar. In die functie zette zij o.a. de Eenzame Uitvaart op en initieerde zij een poezieroute door de Alkmaarse binnenstad. Schouwenaar geeft lezingen, leest voor op allerlei plekken en geeft o.a. creatieve schrijven op basisscholen. Komend jaar verschijnt er van haar hand een nieuwe dichtbundel met als titel Waar Jij Al Niet Was. Ook worden er in de loop van het jaar een nieuw kinderboek en twee prentenboeken gepubliceerd.
–
Er moet een land zijn waar gebeurt zoals
bedoeld. Bomen kunnen nog altijd ruiken en
ottermoeders houden de handjes van hun slapend
kind vast. Koeien worden zeker twintig, varkens
weten de weg, het daglicht raakt kant en wal, de
aarde blijft rul en de mens kijkt toe. Meer niet.
Niemand weet het beter.
–
Er zijn geen honden met scherpe tanden nodig,
geen hekken. Niets hoeft geteld. Er is voldoende.
Niets wordt van modder voorzien. Tegenstellingen
zorgen voor groei. Bomen weten van schimmels,
zoals mensen van elkaar. Nergens zit iets achter,
zelfs het zwart is zonneklaar. Geen verhaal hoeft
te putten. Het gebeurt
–
voor je ogen. Was hier maar eerder gekomen. Het
had doden gescheeld, leed en pijn. Elke naam wordt
gekend en elk uitzicht geeft te raden. Je wist dat
je afdoende was, je zag de mussen onder het dak.
Misschien was dat al voldoende om thuis te komen,
hier waar je nu bent, waar je de weg kent, de deur
en de ruimte erachter.
–
Een week voor zij stierf, stierf een jonge
kauw, snakkend, in de kom van mijn handen.
Sindsdien geloof ik dat ieder mens een
vogel heeft, nestelend in het gebladerde volk;
hoor ik vogelkelen jubelen als zij weten dat
het licht sterft, dat het donker moet worden;
dat liefde de dood niet teniet.
–
Zij stierf, snakkend, en ik legde alles af, haar
pijnlijk hoesten, altijd achterlopen op een trap,
geld besparen, een schoon geweten, en streek
zacht het grauw uit haar stil karkas. Dood lijkt
nutteloos, er zijn toch geen grenzen meer,
we sturen zelfs de uren van de klok; vanwaar
die drang die olifant te zien?
–
Die met die lange snuit, het laatste geluid
dat klinkt voor we niet meer samen kunnen
lachen, die woorden braakt als voor en na.
die de zin op huis afgaan ook te onpas
gebruikt. Ik bewaar het laken waarop haar
steekjes nog leven. De vogels zijn niet van
de lucht. De wind wil maar niet
–
gaan liggen.
–
Leen je tong niet aan krantenkoppen
loop niet in het voetspoor van buren,
laat je handen de daden van anderen
niet dragen, duld niet dat je gedachten
van iedereen zijn, krop noch verduur.
Denk aan het huis waar je moeder
zong boven strijkgoed, waar de handen
van je vader maakten wat zij zagen;
waar de gordijnen precies op tijd werden
gesloten, je een kind was in de kleine
ramen.
–
Geef je ogen aan de vogels die in wolken
zwermen en schenk je oren aan het ruisen
van de bomen die je uit laten lopen in de
vrije val der dingen en val niet met vuisten,
laat de bal in de wereldbol en speel met de
gedachte dat het goed is en mogelijk zonder
winnen, zonder jezelf over te trekken in een
ander, zonder geloof in nietjes of iets in
stapeltjes te vinden, laat staan te scoren.
Beproef, waag, aanvaard, sta overdwars en
tegendraads.
–
Hoewel ontraden zocht ik in jou, jij, ander, woorden
bestand tegen storm en regen en toch zo ijl dat
het licht erdoorheen scheen. Woorden met flinter-
dunne vleugels voor de dag van morgen, de belofte
waarin ik als kind
–
Die van bordkarton. Ook al dacht ik: ik noem mijn zoon
Immanuel en zei mijn moeder dat God alleen door mijn
handen werken kon. Ik was een poppenspeler. Zo wordt
alles een proefwerk. Ik raakte verlegen om woorden en
zweeg om te luisteren naar
–
oefeningen in leven. Onbuigzame barbiebenen door een broekspijp persen.
Kleine dagen op tijd in bed leggen,
mijn rits in een keer omhoog trekken, afscheid nemen als
figurant, luisteren hoe woorden groeien uit wat verzwegen
wordt, veel kwam er niet van
–
Een boterham besmeren met tevredenheid, verlangen
op kleur schikken, nachtlampjes ophangen, eindelijk
begrijpen dat zoeken beter is dan zwijgen, hoewel soms
andersom. Alles vergt precisie of een disneyopbergdoos
en me daar waar het zachtste
–
knijpen, in de hoop dat eindelijk komt wat ik niet meer
verwacht. Een ongewassen, nog nooit gesproken woord;
bijeengehouden door verschillen, als hoofd en tenen door
een zondagse pyjama. En dan definitief voor mijn beurt
praten tot het water aan mijn lippen