door Pieter Sierdsma
–
De Tweede Wereldoorlog heeft een opmerkelijk smaller spoor achtergelaten in de dichtkunst dan de Eerste Wereldoorlog. Die infernale strijd was in zijn ontzettende dimensies meer dan een strategisch gevoerde oorlog en maakte bij de betrokkenen een diepe existentiële beleving los. Dichters als Wilfred Owen, Guillaume Apollinaire en Georg Trakl zaten met hun lijf en leden in het geweld en gingen eraan te gronde. De Nederlandse dichter Ed Hoornik was een van de weinigen die als overlevende van de Holocaust sterk beïnvloed werd door die tweede oorlog. Het voorgevoel van de grote ramp drukte hij alarmerend uit in het gedicht Pogrom, al van 1938, waarvan de laatste terzine luidt: ‘De Jodenbreestraat is een diep ravijn; ik zie mijn schaduw dansen op de wanden. – Het is maar tien uur sporen naar Berlijn’.
Het werk van de Joodse dichter en prozaïst Maurits Mok (1907-1989) staat ook in relatie tot deze oorlog en dan vooral in het teken van overleven als Joods volk en als individu. Mok werd in Haarlem geboren in een klein middenstandsgezin. Thuis waren ze sterk anti-duits. Antisemitisme leefde in Nederland zeker ook. Maurits was als kind blond. Op een dag gebeurde het dat een vrouw die hem en zijn zusje zag spelen uit het raam een appel naar hem gooide en riep: ‘Vang, maar denk erom, niets geven aan dat jodenkind’. Het gezin verhuisde naar Zandvoort en vandaar naar Amsterdam toen de kuststrook gevorderd werd voor de Atlantikwall. Maurits vond werk op een handelskantoor. Hij wijzigde uit voorzorg zijn doopnaam Moshe in Maurits en dook onder in het Gooi. Zijn ouders en zus werden weggevoerd naar een van de kampen.
Moks werk is sterk doordrongen van het besef van tijdelijkheid, van een algemene misschien naamloze Schepping. Als kind had hij de schrale dagen van de eerste oorlog in zijn maag gevoeld. Ontheemde vluchtelingen waren toen al een deel van het straatbeeld. Maurits Mok ging artikelen schrijven voor het blad van De Gemeenschap, een beweging van kunstenaars en intellectuelen van katholieke afkomst gericht op een christelijk humanisme en democratie tegen nihilisme en nationalisme. Zijn existentiële compassie vond weerklank bij een filosoof als Jean Paul Sartre en bij de Hongaars Britse Arthur Koestler, auteur van een belangrijk boek tegen het Sovjet totalitaire regime. Van hen vertaalde hij werk. Mok schreef in de onderduik onder verschillende pseudoniemen.
De Tweede Wereldoorlog werd voorvoeld als een onzekerheid die alles omvatte zoals in de dreigende schilderijen van Carel Willink met straten, vervreemd door scherp licht uit zware wolken. En literair in verhalende gedichten over zoekende personen in een stad die zij kennen maar die ontsnapt aan hun begrip. Dat lezen wij bij Martinus Nijhoff in Awater en bij Ed Hoornik in het gedicht Mattheus. Maar geen gelatenheid of verbijstering tekent de epische poëzie van Maurits Mok, eerder een koppig verzet en strijdbaarheid. In zijn Kaas-en Broodspel botsen de West-Friese troepen onder hun banier van de honger met een kaas en een brood op de grafelijke troepen, een strijd in een eeuwig landschap van wijde velden en drijvende wolken. Hendrik Marsman reageerde waarderend. Hij erkende ‘een harde en lange spanning, een gedrongen en koppige beeldkracht’. Mok exploreerde verder de strijd om het bestaan in andere lange gedichten zoals De Rattenvanger en de Vliegende Hollander. Maar zijn gedrevenheid stierf in bombast. Iets wat de schrijver zelf ook herkende. Hij verliet de poëzie van de lange adem en concentreerde zich op een zuiverder lyriek, waarin stuwende kracht en beklemming waardevolle kenmerken bleven.
Moks gedichten zijn constant van thematiek en stijl. Ze verbeelden het gaan door de dag, geschouderd door de elementen van licht, wind en stilten, die een herbergzame of soms een eenzame wereld scheppen. Zoals in het gedicht Gezin uit de bundel Vuurmerken.
Kamerwarmte. Ramen op de hemel.
Mensen in de luister van hun kracht
gezeteld, met ogen en armen
vol spanning en een mond waarop
het waas der schepping bleef bewaard.
De kinderen komen op hun stemmen
omhoog in het gehoor. De dag beweegt
tot in zijn schaduwloze gronden.
De wind staat stil. Een brug van licht
welft zich van aangezicht tot aangezicht.
Maar de wereld blijft nooit zonder angst zelfs als geschilderd in de oude huislijke omgeving in het gedicht Thuiskomst uit zijn voorlaatste bundel Nachtblauw.
Soms kwam mijn vader door de wind naar huis,
een schaduwloze man met lege handen.
Tot aan de daken steeg de roepstem van
zijn schreden en vervaagden in de lucht.
Een wereld volgde hem: dwarse gelaten
waarop hij zich een levenslange dag
had stuk gelopen. Zwaar van schouders
duwde hij zich tot aan de huisdeur voort.
Mijn kinderogen zagen hoe hij
zijn last naar binnen tilde. Achter hem
viel met een doffe slag de ruimte dicht.
Een mes van angst bleef in mijn lichaam staan.
Bronnen:
Wim Hazeu, Ik zie het altijd voor het eerst. In gesprek met Maurits Mok, Dimensie, 1978, nr.1
H. Marsman, M. Mok in : Verzameld Werk, poëzie, proza en critisch proza, E.M. Querido, Amsterdam, 1979
Maurits Mok, Vuurmerken, A.A.M. Stols, J.P. Barth, Den Haag, 1960
Maurits Mok, Nachtblauw, ‘s Gravenhage, BZZTÔH, 1987
afbeelding:
Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren