Dichten is als vliegen
door Onno-Sven Tromp
–
–
In de nieuwe bundel Vlerk van Idwer de la Parra is het heerlijk grasduinen. Veel van de gedichten lijken zich buitenshuis af te spelen, althans in het hoofd van de dichter, en de natuur suist je dan ook om de oren, zonder dat je daarvoor als lezer de deur uit hoeft.
Behalve door meerkoeten, futen, eksters en meeuwen is de fauna vertegenwoordigd door bijvoorbeeld muizen, padden en geiten. De flora laat zich gelden in de vorm van onder meer platanen, eikels en liesgras. En natuurlijk ontbreekt ook de levenloze natuur niet: een jakobsladder, dauwdruppels, zand en potgrond. Een opvallende rol lijkt daarbij weggelegd voor de grondsoort klei, die in verschillende gedichten voorkomt. Wellicht een verwijzing naar De la Parra’s debuut Grond uit 2016.
Voor die bundel kreeg hij in 2017 de allereerste Poëziedebuutprijs Aan Zee. ‘De gedichten en thema’s zijn onmodieus en vol ritmisch idioom met prachtige beeldspraak vanuit een bijzondere wereld’, oordeelde de jury. Deze Vlaamse literatuurprijs werd in de jaren daarna uitgereikt aan Simone Atangana Bekono, Radna Fabias, Iduna Paalman, J.V. Neylen en Dorien de Wit.
Net als in Grond kruidt De la Parra zijn gedichten in Vlerk met biotische en abiotische elementen die ons in het dagelijkse leven omringen. Met de natuur als voedingsbodem filosofeert hij losjes over zaken als relaties, het leven en de dood, muziek, en het dichten zelf. In soepele, ritmische en meanderende zinnen vertelt hij de lezer wat hem bezig houdt. Exemplarisch is het gedicht ‘Rode esdoorn’ op pagina 31.
–
Toen verreweg de meeste verhalen
van Linnaeus nog in zaden en rozetten sliepen
en de appelboom op de verwoeste stad
–
van Zadkine leek, toen de eerste aarde als een letter
door het zwijgen brak, een graspol
als de pruik van een clown de kop opstak –
–
nooit gedacht dat wij een esdoorn zouden planten
op je as. Lente. Zomer. Inmiddels is het al oktober,
en daar sta je, blozend om de naaktheid
–
die ons allen wacht – jou ontmoeten
blijkt de afgelopen maanden erg eenvoudig,
maar je lover fluistert mij te zacht.
De la Parra schijnt ‘kruidenteler en tuinman’ te zijn en heeft dus ruime ervaring met gecultiveerde vormen van natuur; dat lees je in zijn gedichten terug. Door de natuur als een belangrijke inspiratiebron voor zijn gedichten te kiezen, verweeft hij de natuur met cultuur.
Het is dan ook geen wonder dat de titel van de bundel meteen twee associaties oproept: die van ‘vleugel’ en die van ‘lomperik’. De bundel begint met het titelgedicht en daarmee maakt de dichter meteen een einde aan de onzekerheid. In dat gedicht duikt ‘vlerk’ namelijk op in de tweede betekenis. Maar in een bundel vol natuur is het wachten op de vlerk als vleugel, en in het titelloze gedicht op pagina 38 lezen we in de eerste regels: ‘Dit kermen, jonge ekster, dit slepen / met je vlerken’. Wat meteen doet denken aan de eerste regels van het eveneens titelloze gedicht op pagina 32: ‘Dichterschap, dit verendek – / rukwind mort aan de pennen.’ En daarvandaan is het het nog maar een kleine stap naar naar het beroemde gedicht ‘L’Albatros’ van Charles Baudelaire, waarin de (miskende) dichter vergeleken wordt met de (gekwelde) ‘prins der wolken’.
Zo word je als lezer van harte uitgenodigd om via een route naar eigen keuze door De la Parra’s bundel en de wereldpoëzie te navigeren. En continu word je daarbij aangenaam geconfronteerd met de verfrissende beeldspraak die de dichter subtiel door zijn poëzie mengt, zoals ‘vale neiging’ (p. 19), de ‘casino-blik’ van een aan dichten verslaafde dichter (p. 21, alleen het koppelteken snap ik niet) of ‘een poortje / naar het ongebruikte’ (p. 33) dat alle dichters bekend zal voorkomen.
De gedichten van De la Parra worden wel ‘krachtig’, ‘dwingend’ en ‘intens’ genoemd. Die kwalificaties lijken echter vooral te gelden voor het gedicht ‘Kom terug’, waarmee hij in 2015 de VondelCS-poëzieprijs won en dat in Grond is opgenomen. Ik zou zijn gedichten in Vlerk eerder recht voor zijn raap en oprecht noemen. Hij strooit hier en daar zelfs moeiteloos met archaïsche woorden als ‘zwerk’ en ‘lover’ (en niet te vergeten ‘vlerk’), zonder dat het storend werkt. In Grond las ik ‘sponde’ en ‘deernis’.
Afgezien van de natuur heeft Vlerk geen duidelijke thematiek die de gedichten met elkaar verbindt. Om toch iets van samenhang te suggereren, lijken gedichten waarin appels voorkomen meteen na elkaar te zijn geplaatst. Zo worden de bekende appel van de Belgische magisch-realist René Magritte (op zijn schilderij Le fils de l’homme) en die van Willem Tell gekoppeld aan de appelboom uit het gedicht hierboven. Ook twee gedichten waarin toevallig een tram voorbij komt rijden, staan meteen na elkaar in de bundel.
De bundel Vlerk heeft iets ongedwongens en spontaans, alsof De la Parra wil zeggen: kijk, dit is wat ik de afgelopen jaren naast mijn werk als hovenier heb geproduceerd, hiermee moeten jullie het doen. Geen onnodige indeling in secties, die soms in andere dichtbundels lijkt te worden toegepast, puur omdat dat nu eenmaal gebruikelijk is. En sommige gedichten hebben een titel, vele andere niet. Vlerk is dus zeker geen overgeconstrueerde bundel waarin gedichten een geforceerde samenhang vertonen. Juist eerder een organisch gegroeid geheel met wat rauwe randjes. Ik hou er wel van. Lees bijvoorbeeld het gedicht ‘R’ op pagina 13.
–
De nacht als het ruim tussen nestbare bakken, de dag
als het vocht en het vuil, de wind drukt als glaswerk
de bomen steeds platter, op de bodem trottoirs,
renovaties, gedichten. Daar dwingt een spoel
–
de kabel, vaart beton langs de hemel, laait het zand
als goudstof, hoofden die zich wenden – traag
zwenkende kranen en een kaalslag zeurende kauw.
En meer wil ik niet zeggen, R, zonder jou.
Slechts een enkele keer vliegt De la Parra uit de bocht. Bijvoorbeeld in het gedicht ‘La fin du bal’ waarin aan het begin piepende muizen in een spouwmuur opduiken. Dan is het echt te veel van het goede om verderop in het gedicht het woord ‘muizenissen’ te gebruiken. Een schoonheidsvlekje waarschijnlijk.
Al met al is Vlerk een mooie, evenwichtige bundel vol vloeiende taal en verrassende beelden. Als ik er toch nog iets op zou moeten aanmerken, dan is het dat mij soms het gevoel bekruipt dat De la Parra schrijft ‘met de rem erop’. Dat zijn gedichten af en toe net iets te lieflijk en gemoedelijk zijn. Hij heeft het dichten duidelijk in de groene vingers, maar zou hij zich geen zorgen maken over de klimaatverandering? En wat zou hij vinden van het feit dat de natuur in Nederland zo onder druk staat door de overmatige uitstoot van stikstof? We komen het als lezer niet te weten.
Met zijn bundels Grond en Vlerk heeft De la Parra twee van de vier elementen van Empedocles te pakken: aarde en lucht. Hierna volgen misschien dus nog de elementen water en vuur. Maar De la Parra’s gedichten over de wereld dichtbij doen soms verlangen naar poëzie over verre oorden of onvermoede passies. Misschien kan hij eens een uitstapje maken naar een andere wereld, om zo uit zijn comfortzone te treden. Het zou fijn zijn als hij voor zijn volgende bundels ook wat thema’s en beelden kiest die buiten zijn biotoop liggen. Ik ben erg benieuwd naar wat voor poëzie dat zal opleveren. Kom maar op, zou ik zeggen. Van mij hoeft hij niet weer zeven jaar te wachten.
____
Idwer de la Parra (2023). Vlerk. De Bezige Bij, 48 blz. € 19,99. ISBN 9789403196916