door Hans Puper
Ester Naomi Perquin is de derde gast op Meander Live.* Op 10 mei zal zij haar bundel Ongevraagd advies in zijn geheel voorlezen. Esther Jansma** en Iduna Paalman gingen haar voor met De spronglaag en Bewijs van bewaring. Tijdens die bijeenkomsten is wel gebleken hoe bijzonder zo’n integrale lezing is: je doet zowel de dichter, haar bundel en de toehoorders recht.
In Namens de ander (2009), haar tweede bundel, liet Perquin haar lyrische ik nog om advies vragen. In het gedicht ‘Gevolgde adviezen’ staat wat zij daarmee deed: ‘Dat het schimmiger moest, ik wist het, verbeet me, / probeerde krampachtig de helderste lijnen / / te wissen’ en ‘Dat het helderder moest, ik begreep het, verbeet me, / hervatte gewiste verbanden.’ Maar het zal niemand verbazen dat de voormalige stadsdichter van Rotterdam, ex-Dichter des Vaderlands en laureaat van de VSB Poëzieprijs 2013 nu zelf adviezen geeft, en wel ongevraagd: ‘Zet geen misdrijf voor je raam’, ‘Praat niet als het om vertragen gaat’, ‘Geloof alleen nog woorden’ en ‘Loop in de schemering naar huis’. Het zijn de titels van de afdelingen van Ongevraagd advies. Mijns inziens vallen die allemaal onder een overkoepelende tip: kijk goed om je heen en neem niets voor vanzelfsprekend aan. Dat kun je bijvoorbeeld laten zien met een opsomming die een scala aan aspecten van een verschijnsel weergeeft. Een enkel gedicht bestaat daar in zijn geheel uit, zoals ‘Over het lopen’, dat uit vier strofen bestaat. De eerste:
Het lopen is weten wat voorbij gaat, is zien
wie jou ziet en wie niet, is weten wie de was
ophangt, een boomhut bouwt.
De gedichten hebben geen zware toon, maar kunnen zeer wrang zijn. Het gedicht ‘Netjes’ bijvoorbeeld:
NETJES
De dominee heeft voor zijn huis een Afghaanse
aangenomen; een oude dame die de hel al kent.
Ze dweilt, krom en toegewijd, zijn trappenhuis
met kokend water. De heetste plekken
van de hel, heeft de dominee verteld.
Haar zoon begraven in het zand, de rug met
stokken stukgeslagen, elk verhaal verbeten
uit elkaar gerukt, herhaling van geschiedenis.
Ze lacht niet graag omdat ze tanden mist.
‘Van wat jij ziet, jij wordt niet ziek,’
zegt ze, in bijeengeveegde taal. Haar hoofd
een wolk van stoom. ‘Maar kleine dingen
niks gezien. Water heet. Vuur maakt schoon.’
Ze steekt een plumeau langs de trap in een nis,
waar Christus aan het kruis beweegt.
Van de hemel heeft ze geen idee, behalve
dat het er wel licht zal zijn. En leeg.
De Afghaanse is een oude dame; de gevoelswaarde van die omschrijving suggereert dat zij meer beschaving heeft in haar pinknagel dan de dominee in heel zijn botte lijf. Zij kietelt Christus met een plumeau, grappig. Of beweegt hij omdat hij weg wil uit dit huis waar hij niets heeft te zoeken? Hij lijkt enigszins weggestopt te zijn in een nis: geen prominente plek, zoals boven de deur van de huiskamer. Bovendien komt zo’n gekruisigde Christus niet vaak voor in huizen van dominees: sinds de Beeldenstorm prefereren de meesten het kale kruis. Nog een reden voor Christus om zich niet thuis te voelen.
De Afghaanse doet denken aan een verre voorgangster, uit de tijd dat een interieurverzorgster nog werkster werd genoemd:
WERKSTER
Zij kent de onderkant van kast en ledikant,
ruwhouten planken en vergeten kieren,
want zij behoort al kruipend tot de dieren,
die voortbewegen op hun voet en hand.
Zij heeft zichzelve aan de vloer verpand,
om deze voor de voeten te versieren
van dichters, predikanten, kruidenieren,
want er is onderscheid van rang en stand.
God zal haar eenmaal op Zijn bodem vinden,
gaande de gouden straten naar Zijn troon,
al slaande met de stoffer op het blik.
Symbolen worden tot cymbalen in de
ure des doods – en zie, haar lot ten hoon,
zijn daar de dominee, de bakker en de frik.
In de voorstelling van de Afghaanse zul je geen dominee, bakker of frik in de hemel aantreffen: die is leeg. Er zal geen vliegticket voor haar werkgever klaarliggen, dat kan hij wel vergeten.
Wat betreft het sonnet van Achterberg: ik snap niet goed wat die bakker, zo’n hard werkende ambachtsman, in zijn rijtje doet. Was ook hij onaangenaam tegen de werkster? Maar om die dichters moet ik telkens weer lachen: zij komen niet in de hemel, net als die inhalige kruideniers. Een zaak van gerechtigheid. Het heeft immers geen nut wat dichters doen? Profiteurs zijn het. En die arme werkster slooft zich maar af, ook voor hen.
Of hebben dichters toch wel nut? Perquin stelt zich die vraag in het gedicht ‘Bijdrage’.
BIJDRAGE
Geef een dichter een oorlog en hij maakt van de verduisterde stad
een diepzwarte zee. Vormt zeester uit inslag, plankton uit as.
Rust tanks uit met ogen en vinnen, bouwt een koraalrif uit stapels
verbleekte geraamtes, wiegt (omwille van de alliteratie)
wankele gevels tot wuivend wier.
De mensen, happend naar adem, half verscholen,
hun ogen groot en rond –
Alleen een dichter jaagt ze moeiteloos, in één zwenkende school
naar veiliger water en zegt desgevraagd dat het inderdaad
maar een gedicht is, niets meer,
geen brood, geen zuurstoffles, geen onderwijs,
geen protest, geen dividend, geen wapenfeit,
geen duikpak, sportwedstrijd, vredesbal,
alleen maar gepraat, vaag, onder de oppervlakte,
goeddeels onverstaanbaar, een gedicht
omwille van elke vis die nog te redden valt.
Haar vraag is niet makkelijk te beantwoorden. Het begint al met de titel: is die ironisch? Best mogelijk. Een dichter maakt immers mooie metaforen uit diepe ellende, ‘wiegt (…) / wankele gevels tot wuivend wier’. En dat laatste omwille van de alliteratie – een mooi voorbeeld van zelfspot. En ach, het is maar een gedicht. Maar toch: ‘een gedicht / omwille van elke vis die nog te redden valt’. Ben je sterker als je gedichten in je hoofd hebt? Is taal, een gedicht, in staat mensen te redden?
Een ongevraagd advies: koop een kaartje en kom op 10 mei naar Zutphen.
____
* Meander Live vindt plaats op 10 mei in het Luxor Theater, Houtmarkt 64, Zutphen. Aanvang 20.00 uur, entree € 10. Kaartverkoop: luxorzutphen.nl of aan de kassa.
** Helaas was Esther Jansma door ziekte niet in staat om te komen, maar haar man Wiljan van den Akker, ook dichter, verving haar grandioos.