Weg van Damascus
door Hettie Marzak
–
–
Verwijzingen naar het eiland Lesbos in de Egeïsche zee houden allemaal verband met de Griekse mythologie en de poëzie: het is de geboorteplaats van Sappho, de bekendste dichteres uit de Griekse oudheid, de ‘zoetzingende’, de ‘tiende muze’, zoals ze werd genoemd. De held uit de Ilias, Achilles, zou in de Trojaanse oorlog de steden van Lesbos met de grond gelijk gemaakt hebben. Ook werden hem negen vrouwen van het eiland aangeboden als zoenoffer in zijn ruzie met Agamemnon. Volgens een ander verhaal zou het zingende hoofd van Orpheus daar zijn aangespoeld nadat hij was gedood en onthoofd door Bacchanten.
Sinds 2015 roept het eiland Lesbos andere associaties op: die van de gammele bootjes waarin talloze vluchtelingen opeengepakt zitten, de meesten uit Syrië, die hun eigen land verlaten hebben omdat ze daar hun leven niet meer zeker waren. Velen van hen werden opgevangen in het kamp Moria op Lesbos, even zo velen verdronken tijdens hun vlucht. De Syrische dichter Nouri Al-Jarrah (1956) vluchtte al in 1986 als dissident van het regime naar Londen. Hij wordt gezien als een van de invloedrijkste dichters in de Arabisch sprekende wereld. In 2016 schreef hij zijn bundel Een boot naar Lesbos, die in 2018 in een Engelse vertaling verscheen. Vanuit het Arabisch werd de bundel in het Nederlands vertaald door Nassira Takhtoukh en Annemarie Estor; het is daarmee de eerste keer dat werk van Al-Jarrah in de Nederlandse taal te lezen is. De ondertitel luidt De elegie van de Grote Beer en verwijst daarmee naar de navigatie op de sterren die mensen op zee vroeger moest leiden. Achter in de bundel staat een uitleiding over het werk van Al-Jarrah en een beknopte biografie van beide vertalers.
De poëzie van Al-Jarrah is verweven met mythologie, volksverhalen, politiek en geschiedenis; in deze bundel laat hij Sappho’s stem weer horen, die spreekt tot de vluchtende Syriërs in de eerste afdeling van de bundel: ‘Griekse tafel De roep van Sappho’. Acht tafels, tabletten of platen als in de stenen tafels van Mozes, waarop Sappho spreekt, worden elk afgewisseld met verschillende stemmen van vluchtelingen. In hun verhaal worden de herinneringen aan een mooi verleden afgezet tegenover de werkelijkheid van hun huidige situatie. De liefde voor hun land, dat ze hebben verlaten, klinkt pijnlijk door in elk gedicht. Dat dit ook voor Al-Jarrah zelf geldt, is overduidelijk. Hij bezingt de schoonheid van zijn land met pijn in het hart. Vooral als het gaat over zijn eigen stad, Damascus, spreekt er verdriet uit zijn gedichten en ook het schuldgevoel van de overlever die de oorlog ontvlucht is:
‘Ik was niet in Damascus toen de aardbeving kwam.
Ik was niet op een berg en niet op een vlakte
toen de aarde trilde en de beelden en de lucht barstten.
De aderen in mijn roerloze hand
klopten
in een ander land;
–
(…)
Ik was niet in Damascus,
ik was niet in Damascus.’
De indringende herhaling is een veel voorkomende stijlfiguur in deze gedichten, die hun wortels in de traditionele Arabische poëzie hebben. Ook de apostrofische aanhef als bijvoorbeeld ‘O sterfelijke Syriërs, Syriërs bevend op de kusten, Syriërs die ronddwalen over de aarde!’ komt voort uit zowel de Arabische poëzie als uit het klassiek Griekse epos. Deze archaïsche aanhef past met zijn plechtigheid en pathos goed bij de omvang van de catastrofes die de landgenoten van de dichter getroffen hebben. Een ander voorbeeld is een fragment uit ‘De roep van Sappho’:
———–oosten laat de aren van het gouden graan wiegen in jullie
———–koperen gezichten. Sta op, zoals de hoge bergen oprijzen
op jullie gladde wangen. Jullie flaneren in mijn fantasie zoals
———–populieren flaneerden in de bries van jullie dagen en de
———–appelbloesems zweefden op de wind van jullie overtocht.
———–Kom in de duisternis van Lesbos, O Syriërs die opgeklommen
zijn uit de gebroken tafels van het alfabet.
–
Daal af en wees het bloed van het licht en de letters van de taal.
–
Mijn kleintje, hoe is het mogelijk dat jij mijn armen niet hebt
———–bereikt?
Hoe is die golf met jou van mij weggeëbd, en hoe heeft die jou
———–op het strand van Izmir neergelegd, O engel zonder vleugels?’
Het is moeilijk om dit gedicht te lezen zonder de foto voor ogen te krijgen van het driejarige jongetje Aylan, dat aangespoeld was op een Turks strand en dat het trieste symbool werd van alle bootvluchtelingen die probeerden een betere toekomst te bereiken.
De tweede afdeling, ‘De laatste woorden van Homerus’, bevat een korte cyclus van vier gedichten waarin Homerus aan het woord is. Hij vertelt dat er nooit een Trojaanse oorlog is geweest, hij heeft alles zelf verzonnen. Zo hoopt de dichter dat de tijd alles zal doen vergeten, alsof negeren en ontkennen de gebeurtenissen teniet kunnen doen. In de andere gedichten van deze afdeling kijkt de dichter door de ogen van een Syrische vluchteling van nu en hij vergelijkt hem met een avonturier uit het vroegere Macedonië, die naar Atlantis wilde. Maar Atlantis bestaat niet, het is een rijk uit de Griekse mythologie. Wil de dichter hiermee zeggen dat het vrije westen, dat de hedendaagse vluchtelingen als eindbestemming zien, ook tot het rijk der fabelen behoort?
De derde afdeling ‘Slaap, mijn lief, slaap’ bestaat uit zes gedichten waarin een vader zijn dochtertje probeert te troosten en in slaap te zingen. Hij beschrijft hoe het leven vroeger was, voordat de soldaten kwamen, en vertelt haar dat het eens weer zo zal worden: ‘Slaap en denk aan de muur van de herinnering / en aan de zon van de wens. / Slaap, mijn lief, slaap.’ De laatste afdeling is getiteld ‘De verlating van de oostelijke Middellandse zee’ en bestaat uit een lange cyclus van gedichten die een diepe indruk achterlaten. Ze zijn geschreven in de eerste persoon enkelvoud, een vluchteling is aan het woord. Hij vertelt welke omstandigheden in zijn land hem ertoe hebben aangezet om te vluchten:
in Damascus
behalve het bloed van de zonsondergang;
de stad van de geschiedenis heeft gesloten deuren.
En de blindheid zit
in de stad van de geschiedenis
op haar troon.
Hij vertelt over de erbarmelijke zeereis en de hoop op aankomst in een land waar ze een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Maar vooral zijn deze gedichten een ode aan Damascus, die als een levende persoon wordt toegesproken en symbool staat voor heel Syrië. Hier staat de dichter niet stil bij de verschrikkingen, maar hij praat over de kracht van het land en de hoop op een verheffing en een herrijzenis uit de as van de in puin geslagen huizen uit zijn vaderland. Het is deze kracht die als een onderstroom door deze indrukwekkende bundel loopt.
____
Nouri Al-Jarrah (2023). Een boot naar Lesbos. PoëzieCentrum, 111 blz. € 22,00. ISBN 9789056551612