A. Marja: a pain in the ass of literature
door Marc Bruynseraede
–
–
(A. Marja, Uitgeverij kleine uil)
In de Klassieker 270 van Meander besprak Rogier de Jong het gedicht ‘Rondeel’ van Koos Schuur. Koos Schuur droeg dit gedicht op aan zijn goede vriend A. Marja, pseudoniem voor Arend Theodoor Mooij (1917-1964). Bij het lezen van dit gedicht vroeg ik me af: Zouden nog vele lezers vandaag weten wie A. Marja was?
Koos Schuur en Arend Mooij/A. Marja ontmoetten elkaar in de vijfde klas van het HBS, in 1934, en zouden bevriend blijven tot de vroegtijdige dood van Marja, op 46-jarige leeftijd, in 1964. Hun belangstelling voor literatuur zou de gemeenschappelijke noemer worden van hun levenslange vriendschap. Marja ontpopte zich als getalenteerde dichter en romanschrijver, die wel van een grapje hield, maar ook als polemist, farceur, practical joker; een pain in the ass voor literatoren of andere stervelingen die het pad van Marja kruisten en waarmee enige onenigheid tot stand gekomen was. Die zette hij, als een volleerd enfant terrible van de literatuur, met plezier voor schut. Hij haalde er rigoureuze grappen mee uit, die hem niet altijd in dank werden afgenomen. Op Wikipedia kan men lezen dat zijn biografie gekenmerkt werd door ongeluk: hij kon van zijn scheppend werk niet leven, had moeite met het behouden van een vaste baan, hertrouwde tweemaal en had al vroeg hartklachten en diabetes. Maar … dat mocht de pret niet drukken, vond Marja.
Hij was van oordeel dat ‘juist opgediende, typerende anekdotes en psychologische portretten van schrijvers soms stimulerender leken dan quasi diepzinnige analyses van hun werk’, schreef Wim Hazeu in een vermakelijk boekje over de dichter in 1984.
Na de bevrijding in 1945 was Marja chef-redacteur bij Het Parool en verzorgde hij literaire programma’s. Uit die tijd stammen zijn bekend geworden practical jokes. Vooral in het imiteren van dominees-stemmen – zijn vader was een dominee – was Marja een meester.
Van dichter-journalist Jacques Gans (1907-1972) die oorspronkelijk communist was en later bij De Telegraaf meer dan vijfduizend columns liet verschijnen, waarin hij regelmatig heftig tekeer ging tegen de Partij van de Arbeid, wilde Marja wel eens weten of hij zich nu werkelijk lekker voelde met zijn Telegraaf-zilverlingen. Eigenlijk, volgens Marja, ‘het geld van het verraad’.
Sommige hooggeplaatsten zouden op Oudejaarsavond een telefoontje krijgen waarbij hij ze ging toezingen (met de stem van J.B. Charles): ‘Al het heden wordt verleden, schoon ’t U toegerekend blijft’.
Prof. Dr. N.A. Donkersloot werd in de jaren zestig het mikpunt van zijn spot. In augustus 1960 publiceerde Donkersloot in De Nieuwe Stem een artikel over de poëzie van A. Marja. De teneur was positief, maar negatief was hoe hij dacht over ‘de onaantrekkelijke hang naar de chronique scandaleuse van het literaire leven in het bijzonder en van het menselijk leven in het algemeen’. Een voetnoot sloot bij de laatste opmerking aan: ‘Mijn meningsverschil met hem over de grenzen van het behoorlijke daarbij heeft hem intussen zijn redacteurschap doen beëindigen.’
Nu had Marja al in juli 1960 zijn ontslag uit de redactie van De nieuwe stem aangeboden, wegens gezondheidsredenen. Marja reageerde dus furieus. Donkersloot, vanaf dat moment door Marja in zijn brieven Koekdeeg Donkersloot genoemd, had een voorstelling van zaken gegeven die niet geheel naar waarheid was. Marja trachtte mederedacteur Romein ervan te overtuigen om Koekdeeg aan te zetten de redactie te verlaten; dat hij er beter kon mee ophouden vriendjeskopij in te lassen die niemand gezien had of eigen voetnootjes en meditaties ten beste te geven.
(Prof. Dr.N.A. Donkersloot, Wikipedia)
Donkersloot werd in De Nieuwe Stem tot een rectificatie gedwongen maar bracht het niet verder dan tot een cryptische omschrijving: ‘In aansluiting bij het in ’t augustusnummer meegedeelde, diene dat, het daar vermelde meningsverschil buiten beschouwing gelaten, gezondheidsredenen het uittreden van A. Marja als redacteur wenselijk maakten’. Donkersloot bracht het niet op zijn fout ruiterlijk te bekennen en haalde zich aldus voorgoed de gramschap van Marja op de hals. Professor dr. N.A. Donkersloot, destijds reeds gehekeld als kritiekloos administrateur der letteren door Du Perron en Ter Braak, kreeg van dan af briefkaartjes met kwatrijnen in zijn brievenbus als de volgende twee :
–
O slappe lul, o zieligste aller zakken:
van koekdeeg kun je geen kwatrijnen kakken,
je drukt en drukt, maar ’t lukt u zelfs niet meer
drie regels rijmend aan elkaar te plakken.
–
Professor Lid
–
Natuurlijk ga ’k de PEN niet uit,
al wil mijn slappe pen niet schrijven,
besturend lid kan ik nog blijven:
Koekdeeg in een olifantenhuid!
Een ander paar mouwen betrof ‘De Affaire Stuiveling’. In 1962 ging een vervalste circulaire rond, ondertekend door Emmy van Lokhorst, secretaresse, aan de leden van de Vereniging van Letterkundigen en aan een deel van de Nederlandse pers. Daarin werd vermeld dat een ereraad van de VVL een rapport had uitgebracht over de houding tijdens de Duitse bezetting van de voorzitter van de vereniging prof. dr. Garmt Stuiveling, die, in een door hem verzorgde herdruk van een letterkundige geschiedenis, auteurs het predicaat van jood of communist had meegeven. Op 27 januari zou in restaurant Polen te Amsterdam vergaderd worden o.l.v. mr. dr. Herman van den Bergh om een nieuwe voorzitter te kiezen. Er waren vijf kandidaten waaronder A. Th. Mooy (A. Marja). De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad namen het bericht over, maar niet Het Vrije Volk. Hans van Straten, daarnaar gevraagd door een redacteur van de Haagse Post zei: ‘Wij hebben genoeg van die grappen. Ik herkende het direct als een valse brief. De verdenking viel op Marja.’ Die verklaarde: ‘Ik moet mijn brood verdienen met schrijf- en vertaalwerk. Ik heb geen tijd voor al die grappen. Daarenboven zou ik mijn eigen naam nooit fout spellen’ (Mooy i.p.v. Mooij). En Hella Haasse voegde er aan toe: ‘Marja heeft tegen mij gezegd dat hij het niet gedaan heeft. Ik heb geen reden hem niet te geloven. Als hij iets tegen iemand heeft, laat hij dat graag openlijk weten of hij stuurt zijn gemakkelijk herkenbare spotverzen overal heen.’
Het bestuur van de VVL kwam in spoedzitting bijeen en besloot, op voorstel van erevoorzitter Donkersloot, Marja als lid te royeren.
Na de bekendmaking van het royementsbesluit, waartegen A. Marja in felle bewoordingen had geprotesteerd, bleken tien schrijvers protest aan te tekenen in een open brief : Harry Mulisch, Gerrit Kouwenaar, Gerrit Borgers, Remco Campert, Simon Vinkenoog, Arthur Lehning, Adriaan Morriën, Cees Nooteboom, Max Nord en Jan Elburg.
Han Lammers schreef in het tijdschrift Podium: ‘Het bestuur van de VVL heeft zich laten kennen als een rancuneus coterietje, behept met een bijzonder akelig talent voor het bedrijven van eigen recht. Het heeft A. Marja geroyeerd, niet omdat vaststond dat hij het vervalste rondschrijven over G. Stuiveling heeft vervaardigd, maar omdat, toen er toch over hem werd gesproken, bleek dat hij voortdurend grappen van uiteenlopend allooi maakt. De klunzigheid van het geval is zó fantastisch, dat er eigenlijk algemene sprakeloosheid op zou moeten volgen. Marja werd ondanks zijn ontkenning geroyeerd, zonder dat men hem gehoord had.’
Op 15 maart verzochten vierenveertig leden van de VVL aan het bestuur om een vergadering te beleggen over de affaire Marja. Tot de ondertekenaars van het verzoek behoorden A. Roland Holst, Vestdijk, Mulisch, Nooteboom, Manuel van Loggem, Kelk, Godfried Bomans, Hans Andreus, Ed. Hoornik, H.A. Gomperts, Borgers, Remco Campert, Kouwenaar, Jeanne Schaik-Willing, W.L.M.E. van Leeuwen, Anton Koolhaas en Vinkenoog. Zelden is een vergadering van de VVL zo goed bezocht geweest. Erevoorzitter Donkersloot wilde Marja als een slecht collega aan de kaak stellen. Professor Dresden interrumpeerde hem met de opmerking dat het er alleen om ging, of het royement juridisch voldoende was gemotiveerd. Gerrit Kouwenaar trad op als woordvoerder van de leden die zich tegen het royement keerden. Volgens hem handelde het bestuur verkeerd als het particuliere geschillen tussen leden uitvocht over de rug van de vereniging. H.A. Gomperts wilde kwalijke handelingen van Marja wel afkeuren, maar zag daarin geen grond voor een royement. Arthur Lehning ontzegde het bestuur het recht zich tot een soort van tuchtraad uit te roepen.
(Vereniging van Letterkunde in Krasnapolsky over royement lid Marja in 1962, Wikipedia)
Marja ontkende de convocatie te hebben gemaakt en verzonden. De recherche zou tegen hem gezegd hebben: de zaak is voor ons rond, er is geen enkele aanwijzing dat u dit gedaan hebt. Ten aanzien van zijn gedragingen tegenover professor Donkersloot gaf hij toe zeer onhebbelijke versjes te hebben verzonden, niet wetend dat de portier van de flat van Donkersloot ze ook kon lezen. Hij bood daarvoor zijn excuses aan. Na een discussie van ruim twee uur werd er gestemd: 32 leden stemden pro royement, 4 blanco en 67 tégen. Marja bleef lid. Jan Blokker schreef in het Algemeen Handelsblad: ‘ ’t is Mooy geweest, ‘t is Mooy geweest, ’t is Mooy geweest. Allemaal weer aan het werk’.
En dan kwam bij Bert Bakker van Marja nog de bundel Poëzieproeven uit, opgedragen ter nagedachtenis van Gerrit Achterberg. Het is een bundel opstellen over dichters, gedichten, beweegredenen en resultaten, met een motto van Manfred Hausmann: ‘Der Ernst beginnt nämlich genau da, wo die Kunst aufhört. Oder anders ausgedrückt: ich glaube den Künstlern ihren sogenannten Ernst nicht.’ Poëzie betekende voor Marja een bijzondere vorm van interhuman relations. Zijn beschouwingen over dichters en gedichten – zo nu en dan gekruid met anekdotes – hadden tot doel die relatie tussen lezer en dichter te leggen. Positief schreef hij over o.a. Henriëtte Roland Holst, Max de Jong, Jan Prins, Pierre Kemp, Willem de Mérode, Jan van Nijlen, Slauerhoff, Hendrik de Vries, Gaston Burssens, Han G. Hoekstra en Achterberg. Het aardige van deze bundel is, zo schreef Wim Hazeu in zijn boekje over Marja, om te zien dat Marja, wanneer het aankwam op een strikt literaire beoordeling, beslist niet rancuneus was. In het boek staan waarderende woorden voor zowel Donkersloot als Rodenko.
Marja is de geschiedenis ingegaan als een practical joker. Hij haalde voor en direct na de oorlog grollen uit, zoals het plaatsen van een advertentie op naam van een vriend, bij wie men een paar nieuwe zwarte schoenen kon krijgen in ruil voor de Zangbundel van Johannes de Heer, waar protestants-christelijke liederen in stonden, wat op het aangegeven uur voor het huis van genoemde vriend een hele stoet vromen moet hebben opgeleverd, met de gevraagde bundel onder de arm en met gewetensnood op de gezichten.
In 1963 schreef W.F. Hermans in het tijdschrift Podium: ‘Er kwam een taxi voorrijden die ik niet besteld had. Zou A. Marja in Groningen wezen ?’
En toen A. Marja op zesenveertigjarige leeftijd kwam te sterven, bleken sommige vrienden, vijanden en slachtoffers aanvankelijk geen geloof te hechten aan zijn overlijdensbericht. Immers, Marja had al eens eerder het bericht verspreid dat hij was overleden.
Maar ditmaal was het echt, op 10 januari 1964, nu 59 jaar geleden.