LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Marc Tritsmans – Terwijl wij nog slapen

19 jun, 2023

Liefdevol en zacht verzet

door Jan van Gulik




In het voorjaar van 2023 verscheen de bundel Terwijl wij nog slapen van Marc Tritsmans. De bundel bestaat uit drie delen. Het eerste deel, genaamd ‘Alles stroomt’ bestaat uit verschillende scènes waarin een lyrisch ik toenadering zoekt tot de natuur. Een voorbeeld van zo’n scène vind ik in het gedicht ‘Alles stroomt’, waarin het lyrisch ik een koe treft.

Alles rondom mij is groen en is goed
en geurt zoals lente nu eenmaal doet
En achter mij een koe die nieuwsgierig
en zonder ook maar één moment met

grazen op te houden dichterbij komt
en zwaar en warm vlak naast mijn oor
ademend mij te kennen geeft dat ook ik
hier nog thuishoor door op hetzelfde

ogenblik luid klaterend en zonder gêne
haar overvloedige water soepel en genotvol
en met mij als enige getuige uit haar grote lijf
te laten stromen. Panta rhei op een dag in mei.

[p.15]

De eerste twee versregels van de eerste strofe zijn de enige versregels met eindrijm. In combinatie met de alliteratie met ‘groen’, ‘goed’ en ‘geurt’, bevestigt deze klankherhaling de volmaaktheid van de lente die in deze twee versregels wordt aangeduid. De lente is in beweging, de lente bruist. Hierop volgen twee versregels waarin een koe wordt geïntroduceerd. De koe nadert het lyrisch ik en laat vervolgens ‘zonder gêne’ haar blaas leeglopen. Het tafereel is geestig; de ervaring van een idyllische lentedag wordt abrupt verstoord. Daarnaast wordt de scène zeer zintuigelijk beschreven. Een lezer voelt de zware en warme koe naderen en het water over zich heen spoelen.

‘Alles stroomt’ is niet enkel een geestig tafereel. Tritsmans maakt een subtiele toespeling op een maatschappelijk thema. De naderende koe maakt het lyrisch ik duidelijk ‘nog’ thuis te horen in de natuur. De dichter zet de mens buiten de natuur. Dit gebeurt ook in andere gedichten in het deel ‘Alles stroomt’. Tritsmans spreekt bijvoorbeeld van het menselijk ‘filosoferen’ in tegenstelling tot het natuurlijk ‘fotosynthetiseren’ (‘Twee schepsels’, p.8). De mens neemt, produceert niets meer dan gedachten, terwijl onder andere de zomereik ons van zuurstof voorziet. Panta rhei, alles stroomt, alles verandert, blijkt een menselijk begrip. De mens overpeinst en twijfelt, de natuur blijft haar gang gaan.

Het tweede deel ‘Opgravingen’ bevat minder scènes dan ‘Alles stroomt’. De gedichten betreffen observaties en overwegingen die lukraak bij elkaar geplukt lijken te zijn. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de verschillende perspectieven in ‘Opgravingen’. In het gedicht ‘De lenzen van Van Leeuwenhoek’ bedenkt microbioloog Antoni van Leeuwenhoek op welke manier hij zijn beste vriend om zaadcellen kan vragen, terwijl in het gedicht ‘Onder de waterlijn’ een lyrisch ik herinneringen over dierbaren ophaalt. ‘Onder de waterlijn’ bestaat uit vier gedichten, waarvan vooral ‘Vanuit het water’ op pagina 22 de moeite waard is. Het gedicht gaat over de band tussen vader en kind, naar aanleiding van een visuitje.

Met trillende vingers schoven we
de bloedrode wormen over de haken
gooiden het lood zo ver in zee als
onze jonge armen maar konden

Waarna het urenlange wachten
en turen begon. Pas al die jaren
later weet ik dat we toen samen
zoveel meer vingen dan bot

schar, pladijs en tong. Deze
waaiende dagen en nachten
met vader: in mijn leefnet

liggen ze spartelend te
glanzen. Nu pas voel ik
het onschatbare gewicht.

[p.22]

De meeste gedichten in Terwijl wij nog slapen zijn zeer concreet. Een enkel gedicht, waaronder ‘Vanuit het water’, maakt hier een uitzondering op door middel van rake beelden en scherpe zinsafbrekingen. Zie bijvoorbeeld het ‘lood’ van de vishaak in de derde zin van de eerste strofe. Het werpen van de vishaak is niet zomaar een last voor de ‘jonge armen’, het is een loodzware klus. Toch zet het kind door, om vissen te vangen. Daar is geduld voor nodig, ontspanning, woorden die niet samengaan met kind zijn. Pas later realiseert het lyrisch ik dat vader en kind ‘zoveel meer vingen dan bot / schar, pladijs en tong’. De zinsafbreking na ‘bot’ is zo treffend. Wie bot vangt, faalt, bereikt zijn doel niet. Naderhand ziet het lyrisch ik pas in hoe deze visuitjes de band met vader gesterkt hebben. De visuitjes vonden plaats op ‘waaiende dagen en nachten’, zo blijkt uit de tweede zin van de derde strofe. Het dubbelzinnige ‘waaiende’ duidt zowel op de weersomstandigheden tijdens het vissen, als op de tijdservaring van het lyrisch ik: die dagen met vader vlogen voorbij. Al wat overblijft zijn jeugdherinneringen die ‘spartelen’ als een vis in een net. Deze herinneringen betreffen vage beelden. Toch wil het lyrisch ik ze behouden, omdat ze ‘glanzen’, omdat ze van ‘onschatbaar gewicht’ zijn.

In het derde deel ‘Dit is de tijd’ van Terwijl wij nog slapen, dat bestaat uit 25 sonnetten, neemt Tritsmans een ernstigere toon in vergelijking met de eerste twee delen. De subtiele toespelingen op maatschappelijke thema’s zoals in het gedicht ‘Alles stroomt’, worden in ‘Dit is de tijd’ geconcretiseerd. De dichter kondigt aan dat de tijd waarin poëzie enkel een ‘kalm en vredig’ inzicht verschaft voorbij is: ‘Neen / de kont tegen de krib nu, het hek van de dam / het deksel van de beerput, de lont in het kruitvat’ (‘I’, p.33). Er volgen verschillende geëngageerde sonnetten, waarbinnen de klimaatproblematiek het voornaamste thema vormt. Vooral de schade die ‘de menselijke machine’ heeft toegebracht aan de aarde komt vaak terug in de sonnetten van Tritsmans, zo ook in ‘XXI’ op pagina 53 van de bundel:

Al het luidruchtig geraas over het aardoppervlak
is eensklaps verdwenen en blijkt, als we er wat
verdwaasd en verbijsterd op terugkijken, bovenal
overbodig en zonder twijfel beschamend arrogant

te zijn geweest: wij allen deden wat we deden niet
omdat het nodig maar omdat het nu eenmaal mogelijk
was. We reden en vlogen maar wat domweg over en
weer omdat ons was aangepraat dat het zo hoorde.

We wentelden ons samen in overvloed omdat iedereen
rondom ons hetzelfde deed. De menselijke machine
draaide al decennia op waanzinnig toerental maar

was ten slotte tot roodgloeiendheid gedreven. Aarde
en waaraan zij ruimhartig onderdak bood: wij hoorden
alles kreunen. Maar wij wilden daar geen acht op slaan.

[p.53]

Tritsmans vergelijkt de mens in ‘XXI’ met een machine, een beeld dat in het gehele sonnet terugkeert. De mens oriënteert zich op snelheid en gemak, zo blijkt uit het ‘geraas’ in de eerste strofe, het ‘over en weer’ vliegen en rijden in de tweede strofe en het ‘waanzinnig toerental’ in de derde strofe. Dit wordt nog eens benadrukt door het hoge tempo van het gedicht. Het sonnet is doorspekt met voornamelijk eenlettergrepige en tweelettergrepige woorden. Daarnaast bevat ‘XXI’ alliteraties als ‘verdwaasd en verbijsterd’ en ‘menselijke machine’. Tot slot maakt Tritsmans weinig gebruikt van interpunctie, waardoor de lezer door het sonnet raast. De volta’s van de sonnetten in ‘Dit is te tijd’ bevinden zich telkens in de laatste strofe. Deze wendingen betreffen steeds pijnlijke vaststellingen, het negeren van de tegenstribbelingen van de aarde in ‘XXI’. De aarde kan het tempo van de mens niet bijbenen, kreunt zonder dat de mens daar aandacht aan besteed.

Terwijl wij nog slapen is een diverse bundel, waarvan de eerste twee delen mij meer bij zullen blijven dan het laatste deel. De scènes in ‘Alles stroomt’ en de overwegingen in ‘Opgravingen’ amuseren en ontroeren. Daarnaast zetten de toespelingen op maatschappelijke thema’s aan het denken. Dit ervaar ik in mindere mate tijdens de lezing van het deel ‘Dit is de tijd’. Op rap tempo en met concrete beelden verkondigt Tritsmans in dit laatste deel een urgente boodschap, die niet langer ‘liefdevol en zacht’ is, maar ‘hittezoekend doel’ moet treffen (‘II’, p.34). Het is echter juist de liefdevolle en zachte toon in de eerste twee delen die mij doet inzien dat wij ons moeten verzetten, omdat we later met onze kinderen meer dan bot willen vangen.
____

Marc Tritsmans (2023). Terwijl wij nog slapen. Nieuw Amsterdam, 59 blz. €22.99. ISBN 9789046830987

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...