door Jan Loogman
Wie afscheid neemt van slechte gewoonten of nare buren zal blij zijn. Toch is het meestal geen blijdschap wat we verbinden aan afscheid nemen, maar verdriet of weemoed. Soms ben je degene die vertrekt, soms ben jij de achterblijver. Daarna is er het gemis: ‘Ik ben mijn jongen kwijt / goud gaf ik voor geritsel / mijn nest zit me te wijd.’ Regels van Judith Herzberg in de bundel Botshol, genoemd naar een natuurgebied met veel water en vogels.
Bij een afscheid kunnen we behoefte hebben aan troost: ‘O, als ik dood zal, dood zal zijn / kom dan en fluister, fluister iets liefs,’ dichtte Leopold. Maar soms laat de situatie niet toe dat de vroegere geliefde troost komt bieden: ‘ nu moeten wij aan veel meer traagheid wennen, / aan liefde die verdween en aan wat nog resteert / aan teerheid in wat najaarslucht en geur van dennen / en aan hoe-het-kon-zijn-gedachten die je nooit verleert. / aan bijna-niets, en aan voortdurend 4 dezelfde muren / en aan een belsignaal dat nooit weerklinkt, / aan twintig keer per dag door ramen naar de verte turen / en altijd jezelf met wie je ‘s avonds drinkt.’ Dit is Herman de Coninck, in het gedicht Nu.
De keerzijde van het einde, het verlies dat bij afscheid hoort, is de blanco bladzijde, de zee aan mogelijkheden, de opening naar het onbekende dat winst kan brengen, wie weet. Het is zelfs mogelijk te kiezen voor afscheid omdat je uitziet naar het onbekende. Een mooi gedicht over afscheid is van Edna St. Vincent Millay, dichteres in de Verenigde Staten in de eerste helft van de vorige eeuw. De titel is al veelzeggend: Travel.
–
Ik hoorde het gedicht voor het eerst in Vlaanderen, in het midden van de jaren tachtig. We hadden vijf dansweekenden lang gerold, gevlogen, gezweefd en tussendoor gepraat: Wat was het in mij dat ik op de vloer liever de vrije ruimte zocht dan het groepsgebeuren? Waarom zocht Jef in een dans almaar naar harmonie in plaats van confrontatie? Waren we bij de start van het eerste weekend nog onbekenden voor elkaar geweest, stilaan waren we met elkaar vertrouwd geraakt. Bij de start van elk nieuw weekend waren we blij elkaar te zien. Met Jef uit een klein Limburgs dorp ontwikkelde ik de gewoonte om bij aankomst op vrijdag meteen de danszaal op te zoeken, muziek van Dollar Brand op te zetten en met plechtige passen elkaar in de zaal te omcirkelen. Geertje uit de Kempen trakteerde mij bij de zaterdagmiddagmaaltijd telkens weer op een donker tafelbiertje. ‘Een Vlaamse gewoonte voor een Hollander,’ zei ze erbij. Zo groeiden er meer gewoonten en rituelen, zo werden we vrienden. Aan het einde van de zondagmiddag was het telkens moeilijk afscheid van elkaar te nemen. Maar gelukkig hadden we het vooruitzicht elkaar na enkele weken weer een heel weekend te zullen ontmoeten. Totdat het laatste weekend kwam.
–
Op de zondagochtend van dat weekend gaf onze docent – Jos Depla, in Vlaanderen een coryfee op het gebied van dansexpressie – een groepsopdracht. ‘Afscheid’ was het thema en – om ons ‘in het thema te zetten’ – las hij Travel voor. In de vertaling van Herman de Coninck is dit de slotstrofe:
Mijn hart is vol van vrienden en van jou.
Beter gezelschap vind ik nooit meer in dit leven.
En toch is er geen trein die ik niet nemen zou,
waarheen is mij om het even.
Die zondagmiddag dansten we, Jef, Geertje, Jan en alle anderen, de vrienden die vermoedden elkaar niet weer te zullen zien en de weemoed daarover vertaalden in bewegingen die telkens weer veranderden in verwondering, verbazing, vreugde, omdat we weliswaar iets achterlieten, maar zeker ook vooruit bewogen, al wisten we nog niet waarheen.
–
afbeeldingen:
Portretfoto Edna St. Vincent Millay, site HarkAroundTheGreats
Trein, Pixabay
Dansers, site DocentDansImprovisatie
–