LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Alja Spaan

19 okt, 2023

‘Ik delete niet, corrigeer niet, ik doe geen concessies’

door Cora de Vos

 

Schrijver Alja Spaan (Sint Pancras, 1957) publiceert al vanaf 8 april 2006 elke ochtend een gedicht op haar website. Zij is voorzitter en coördinator van Meander. Ook is zij de organisator van het platform Reuring. Daarnaast is zij verbonden aan het Dagboekarchief en actief voor de stichting Eenzame Uitvaart Alkmaar. Haar ervaringen met het wekelijkse voorlezen aan bewoners van een verzorgingshuis verwerkte zij in haar nieuwe dichtbundel Het langzaam voorovervallen (uitgeverij P, 2023).

© Wouter van der Hoeven

 

Gefeliciteerd met je zevende bundel! Eigenlijk wilde je geen interview, want je plaatst jezelf liever niet op de voorgrond in Meander. Mag ik zeggen dat je die aandacht dubbel en dwars verdiend hebt, zoals jij die anderen ook gunt?
Dank Cora, maar het is wat ongemakkelijk. Er zijn nog altijd mensen die niet precies weten wat ik doe en dat vind ik eigenlijk wel prettig. Bovendien is het als preken voor eigen parochie, daar rust geen zegen op.

Dit gezegd hebbende, zullen we dan toch maar doorgaan? Wat een prachtige titel is Het langzaam voorovervallen. Die drie woorden vind ik terug in een gedicht met als titel een gesloten geheel. Je hebt een bijzondere werkwijze: je kiest de titel van je gedicht alvast op basis van je blog van die dag en de volgende dag schrijf je het gedicht. Waarom kies je voor deze manier van werken?
Ik denk dat het begon als een herinnering voor mezelf, een opstapje, een gedachte ‘als ik het alvast klaar zet, moet ik er wel werk van maken’. Ik vind taken plezierig – al neem ik ze alleen van mezelf aan.
Overigens is het zo dat ik het denken altijd achteraf doe. Bovendien is het zo vroeg in de ochtend bij elk gedicht dat ik blijkbaar automatisch en vanuit een nachtelijke reserve te werk ga.
Met de titel gebeurt niet veel. Ik noem deze vaak niet als ik optreed en ik richt de inhoud ook niet naar die titel. Toch ervaar ik het vaak als een gelukkige greep alsof die combinatie van het nieuwe gedicht en de ‘oude’ titel precies dat weergeeft wat ik wilde. Daar is de lezer het niet altijd mee eens.
(De titel van de bundel staat op de longlist voor de Granate Prijs.)

In zijn lovende recensie schrijft Pom Wolff: ‘We belanden in de klein geworden wereld van door de ouderdom leeggehaalde mensen.’ Hij spreekt over ‘confronterende en levensgevaarlijke poëzie voor lezer (en dichter)’. Hoe was deze confrontatie voor jou?
Zoals ik van de poëzie van Pom Wolff houd, zo houd ik ook van zijn analyses en uitspraken. Ik houd van zijn durf en eigenzinnigheid, voel me aan dat laatste zeer verwant. Ik denk dat hij gelijk heeft, maar ik denk dat maar een kleine groep lezers dat erkent. Hetzelfde gebeurde bij de voorlaatste bundel, Losse Honden, toen Pom als een der weinigen herkende dat het over het ‘niets’ ging, dat allesomvattende Niets.
In het laatste jaar met mijn dementerende moeder heb ik alleen maar ervaren hoe dicht we naar elkaar toe groeiden, hoe haar woordenschat werd uitgebreid met onzinwoordjes, hoe ze aanhalig werd en het verlies van decorum onze afstand ophief. Dat ze met haar handen een heel gebakje at, bijvoorbeeld, en daarvan genoot.
Levensgevaarlijk nee, het is onderdeel van het leven. Angstaanjagend, natuurlijk, maar je eigen ouderdom, op de schrik na soms bij het zien van jezelf in een spiegelende ruit, is een geleidelijk iets. Deze tijd ervaar ik heel bewust, heel dankbaar ook. Mijn werk, vrijheid, zelfstandigheid en creativiteit spelen daarin een grote rol.

 

afgesloten geheel

Bloemen, zei hij, de prachtigste bloemen, bloemen zoals je die
niet hier op aarde ziet. En dat hij zich niets kon

herinneren van het langzaam voorover vallen en wegraken maar
dat zijn buurman had gezegd dat het met

een bons ging en een gekraak. Er was daar meer dan hier, voegt
hij er nog aan toe terwijl hij toch niet

ontevreden mocht zijn, drie vrouwen, zegt hij schalks, die tegelijk
op hem afkwamen en hij zingt, zachtjes zingt hij.

Ik herinner me de honderd kinderen die mijn moeder zich bedacht
en het vers van Goethe dat mijn vader citeerde

terwijl hij geen Duits kon. De heer T. doet met gebroken stem een
kinderliedje in zijn eigen taal maar mevrouw S.

kan het niet meer horen. Ik was bij de Beatles, gilt ze, in Blokker
en ze kwamen met de helikopter en mijn moeder wist van niks.

 

Is er een verband tussen het voorlezen aan oudere mensen en jouw werk voor de stichting Eenzame Uitvaart? Beide bezigheden getuigen van jouw interesse in oudere en vaak eenzame mensen…
Alles wat ik doe heeft verband met elkaar; het een vloeit voort uit het ander en het is allemaal onderdeel van wie ik ben. Het is niet per se maatschappelijk of sociaal bezig zijn, het is het relativeren van de dagelijkse werkelijkheid, de waan in de wereld, het is het verhaal achter ieder mens. Ik houd van die verhalen.
En voorlezen heb ik altijd gedaan, mijn kinderen, mijn slapeloos vriendje, ik heb radio gedaan, mijn stem geleend voor film en godzijdank heb ik kleinkinderen die weer luisteren, dus…
Wat ook scheelt is dat ik graag veel werk en dat als iets niet loopt of niet goed loopt, ik graag help.

De mensen in Het langzaam voorovervallen hebben geen voornaam. Je noemt ze consequent mevrouw de B. of de heer P.  Die betiteling schept een beleefde afstand en geeft de mensen ook iets van hun verloren decorum terug. Maakt deze afstand het gemakkelijker om je observaties om te zetten in een gedicht?
Ik voer ze anoniem op en de hoofdletter heeft meestal niets te maken met de naam van de persoon. Alleen mevrouw S. slaat op een zekere schrijver in de provinciestad A.
Ik ervaar geen enkele moeilijkheid, geen enkel probleem in het beschrijven van mijn observaties, niet van deze groep, niet van andere zaken of kwesties. Het is wat ik doe. Het is mijn waarheid, een uitvergroting van een situatie en het is dat wat ik kan.
Wel is het zo dat ik er niet voor kies mijn eigen werk in de voorleesgroep te brengen en dat werd even penibel toen de directeur van het verzorgingshuis mijn bundel ging uitdelen aan de groep. We hebben daarop een meneer X. gekozen om het werk te keuren en hij heeft het zeker wel honderd keer gelezen (ook voorgelezen door de telefoon aan zijn kinderen) en vorige week in de groep twee gedichten gedaan. Hij heeft mevrouw K. vervolgens uitgelegd dat het helemaal niet erg is dat zij er niets van begreep.
Ik schrijf voornamelijk suggestief maar overdrijf natuurlijk graag, trek dingen uit zijn verband en combineer weer andere zaken. Dat confronterende en pijnlijke waar Pom Wolff op doelt, gold in het verleden zeker voor familieleden, collega’s of vriendjes maar ik heb in al die jaren slechts één gedicht verwijderd. Ik delete niet, ik corrigeer niet, ik doe geen concessies.
(Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat ik soms de spelfouten die de mij dagelijks lezende Marc Tiefenthal voor de voeten werpt, verander. Vanwege zijn ijver maakte ik hem Meandermedewerker, iets dat overigens zijn gedrag niet beïnvloedde en iets dat hij eerst nu weet.)

Ondanks die gekozen afstand komen de bewoners je heel nabij. Over sommige mensen droom je zelfs. En ze roepen herinneringen op, aan je christelijke opvoeding, je ouders, je zusje. In de bundel lezen we niet alleen over de bewoners, we krijgen ook inkijkjes in jouw jeugd. Hoe heb je die deels gemeenschappelijke achtergrond van bewoners en voorlezer ervaren?
Het zijn mijn vrienden geworden. Het maakt niet uit wat ik draag, hoeveel tattoos ik laat zien of wat ik gedaan heb; niets relativerender dan dat. En hoewel ik het liefst alleen deel op papier, is het heel makkelijk je eigen herinneringen toe te laten in de groep. Ik tuimel door de tijd met ze, zie mijn vader schommelen met zijn heel grote voeten en knipoog. Het maakt me rijker.
Bovendien word ik ouder en heb ik een waanzinnig geheugen. Het is heerlijk een boek voor ze uit te zoeken en nog een en nog een, op mijn werktafel ligt een hele stapel van dingen die ik nog wil doen, en overal briefjes en draadjes (‘mijn wolletjes’, zegt mevrouw K.) tussen te steken. Alleen voor hen (en mijn kleinkinderen) koop ik nog boeken, armlastig als ik ben.

die bij het licht in de ochtend achterblijven

Dit keer valt haar mond open en schatert ze luid, haar ogen vol
glinsterende pret, ze zegt dat ze het allemaal

voor zich ziet: de zinken teil op het linoleum, het wachten op haar
beurt, het randje blauwgrijs vet dat op het water

dreef en hoe daarna de sokken erin rond geduwd werden met een
stok. Ook de vuilnis die haar buurvrouw

over de schutting wierp, de sigaretten in de kokers op de salontafel,
de vruchtjes in de bowl, natuurlijk niet allemaal

tegelijk maar o man, wat was het gezellig toen. Met haar wil ik wel
delen, ik wil weten hoe ze eruit zag toen, wat

ze gedaan heeft, met wie ze leefde, wat haar ouders deden, haar kind,
waarom ze meestal zo boos is, wie die man is

die in de tuin rondscharrelt en waarom ze haar vlecht nooit heeft geknipt
maar we doen het met deze schaterlach en zien hetzelfde.

Wouter van Heiningen constateert op zijn blog dat je een heel goede observator bent: ‘Alja kijkt en luistert, ziet maar oordeelt nergens. Ze beschrijft een wereld die aan haar langstrekt. Het lijkt een samenleving, een wereld onder een stolp, bevroren in de tijd.’ Tijdens de beschreven voorleesperiode (2019-2021) was er ook nog die andere stolp over de wereld, de coronatijd. Hoe ging het in die tijd met het voorlezen en jouw band met de bewoners?
Het tehuis was gesloten, de bewoners kregen geen bezoek, per gang werden activiteiten georganiseerd, bowlen bijvoorbeeld; maaltijden werden op de kamer gegeten. We hebben elkaar tijden niet gezien maar de band bleef en gek genoeg ging er niemand uit de groep dood. Maar naderhand waren de deelnemers verwarder, angstiger, bozer, ouder. En als we weer mochten, brak er opnieuw een besmetting uit.
Bevroren in de tijd is niet helemaal een goede omschrijving van hun situatie. We reizen eigenlijk per keer door de tijd en zijn elkaars reisgenoot, we reizen alleen met beperkingen, ook nu nog. Maar wat zijn sommige bewoners helder en duidelijk en bij vlagen scherp.

Je bent een gedreven dichter. Het is jouw routine om elke ochtend achter de computer te duiken en in alle vroegte een gedicht te schrijven. Anders voelt je dag onaf, zeg je in een interview. Is het dagelijkse ochtendgedicht voor jou zoiets als hardlopen voor anderen? Hardlopen in je hoofd als dagstart?
Ik ben schrijver, ik heb altijd geschreven. Het schrijverschap is een perfecte dekmantel gebleken voor alle creatieve uitingen. Of ik nu collages maak, foto’s, film, textiele werkvormen of schrijf, al het werk is vrij, intuïtief, associatief.
Vanaf 2006 publiceer ik dagelijks op mijn weblog, dat was in het begin een vrij willekeurige vorm waarin interpunctie ontbrak en ik elke regel met een hoofdletter begon. De lezer noemde dat vervolgens een gedicht, zelf vind ik het onderscheid tussen mijn proza en poëzie te verwaarlozen. Los daarvan onderhoud ik vanaf mijn tiende al een dagboek.
Aan hardlopen moet ik niet denken, aan sport sowieso niet, maar een dagelijks ding is onontbeerlijk voor mijn ritme, de strakheid van mijn systeem geeft mij vrijheid. En sinds ik Meander doe is de combinatie vanzelfsprekend. Tussen zes en half zeven opstaan, meteen achter de computer schuiven, mijn gedicht schrijven (vijf minuten), plaatsen, delen, de Meanderpublicatie doen, de mails, de krant en dan pas koffie en de rest.
Een leven zonder schrijven kan ik me niet voorstellen. En in dat hoofd gebeurt zoveel…

Nog even over de tweeregelige strofe (distichon), die het kenmerk is van jouw werk en die je ook in deze bundel weer toepast. Deze vorm past je blijkbaar als een jas. Wil je nog eens experimenteren met andere dichtvormen? Of kom je dan uit je comfortzone?
De experimenten zijn al geweest, ik vind dit wel een erg prettige vorm. Heb pas vorig jaar ofzo ontdekt hoe deze vorm heette. Een woord als comfortzone vind ik afschuwelijk dus wellicht dat ik er wel voor waak uit (of in) wat voor zone dan ook te komen.

 

met wiebelpoten

Misschien gaat het met liefde zoals met geld en vrijheid, kracht
en onafhankelijkheid, beweging en bezit,

ruimte en horizon, dat je steeds meer verliest, beetje bij beetje.
Er lekt iets. Je vergat een dop aan te draaien,

een deur op slot te doen, je liet een monster binnen en je hebt
nooit naar een waarschuwing geluisterd.

Je hebt ook nooit gedacht dat het nodig was en dat het zover zou
komen en vaak ook lijkt het terecht dat alleen

dit overblijft: staren in een ruimte waarvan je de meters probeert
uit te leggen, ramen openzetten en vliegen

vangen, koekjes breken en kruimels in een zakje doen voordat
de buurvrouw ze steelt, je wang lenen aan

een jong handje dat je haar omhoog duwt en de spelden schuift,
haar horen zeggen dat er een nieuwe dag is.

(Alle gedichten komen uit Het langzaam voorovervallen, uitgeverij P, 2023)

     Andere berichten