Wat maakt iemand tot een goede recensent?
door Hans Puper
–
(Foto Pixabay)
–
Ik heb acht jaar recensies geschreven voor Meander. Ik deed dat graag, omdat je al schrijvend dieper in een bundel doordringt dan wanneer je die uitsluitend leest. Je ervaart en ziet dingen die je voordien niet opmerkte, en dat wilde ik niet graag missen. Desondanks stopte ik er in 2022 mee, ik had er 250 geschreven en dat vond ik genoeg. Dacht ik. Toen ik het aanbod kreeg om recensies te gaan schrijven voor de Poëziekrant, was ik daar heel blij mee. Maar dat is maar eens in de twee maanden en misschien zelfs dat niet eens. Toen ik onlangs Janine Jongsma sprak, hebben we afgesproken dat ik er af en toe weer eentje schrijf. Ook voor Tzum ga ik recensies schrijven. Ik kan het niet laten.
In de tussentijd heb ik me regelmatig afgevraagd wat in mijn ogen een goede recensent is. Iemand die zijn werk heel serieus neemt, betaald of onbetaald, dat in de eerste plaats. Lezers en dichters hebben daar recht op. Over zulke recensenten gaat het hier, hoezeer ze onderling ook verschillen.
Er zijn recensenten die een min of meer normatieve poëtica hanteren. Zo zou een echt goede bundel over het onzegbare gaan, en wel in religieuze of metafysische zin. Zij vragen zich af of en hoe het onuitsprekelijke voelbaar wordt, bijvoorbeeld door suggestief woordgebruik, symboliek of muzikaliteit. Anderen zien muzikaliteit als kern, die zich onder andere uit in ritme, klankvariaties en uiterlijke vorm.
Die visies zijn mij te beperkt. Wat moet je dan met readymades uit het befaamde tijdschrift Barbarber? Is dat geen poëzie? Geldt dat dan ook voor (tenminste een deel) van de poëzie van K. Schippers? En wat te doen met de 256 bladzijden tellende bundel Van groot belang van Nachoem Wijnberg? Iedere verwachting omtrent muzikaliteit of metafysica wordt bij lezing van deze bundel al snel de grond in geboord. Een willekeurig gekozen titel luidt: ‘Waar kun je nog meer belasting over moeten betalen en op welke manieren kun je belasting betalen of wat kun je verder doen in plaats van belasting betalen?’ Een andere: ‘Kun je nog een keer uitleggen wat je probeert te doen of wilt doen, bijvoorbeeld, wat kun je over Irak zeggen?’ met de bijgaande eerste strofe:
en dat is nóg een reden om een dichter te vragen
(alsof je verder iedereen
al gevraagd hebt)
hoe de oorlog in Irak te winnen.
Ik had deze bundel niet willen missen.
In mijn ogen stelt een goede recensent zich zo onbevangen mogelijk op. Op zijn mooist is het schrijven van een recensie een ontdekkingstocht. Die begint met nieuwsgierigheid en het uitstellen van een oordeel. Je verkent de bundel door hem meerdere keren te lezen om je een beeld te vormen van de thematiek, inhoud en vorm. Ook kijk je naar de context: staat het werk in een traditie, is er een relatie met tijdgenoten en eerder verschenen werk van deze dichter? Een aandachtige recensent ziet wat een dichter doet, welke vormen, ritme- en klankstructuren hij gebruikt (of juist achterwege laat) en wat daarvan de reden kan zijn, welke vragen hij zich stelt, hoe hij functies van de taal onderzoekt, en, zoals mogelijk blijkt uit het werk, hoe hij tegen het leven aankijkt. En tussendoor, tijdens het schrijven of na het ontwaken, krijg je invallen, nieuwe inzichten.
Maar in mijn ogen gist een goede recensent nooit naar ‘s dichters bedoeling, want wat deze heeft te zeggen staat in zijn gedichten. Sterker: het gedicht zelf is de bedoeling, in een geslaagd gedicht zijn vorm en inhoud ondeelbaar. Verander je iets aan de vorm, dan verandert ook de inhoud en omgekeerd. Het is niet alleen irrelevant om het over de bedoeling te hebben, maar ook onwenselijk, want dat kan je blind maken voor andere aspecten. Zo legt de dichter soms betekenissen in zijn werk die hij zelf niet vermoedde, ook doordat woorden en constructies die in elkaars buurt staan autonoom verbindingen kunnen aangaan, iets wat juist wordt opgemerkt door critici die geen weet hebben van bedoelingen.
De recensent en dichter zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. H.C. ten Berge maakte dat op een mooie manier duidelijk in De honkvaste reiziger (1995), het eerste deel van zijn dagboekbladen en veldnotities. Hij reageerde op een uitspraak van Jacques Hamelink. Deze luidde: ‘Zoals het grote heimweedier walvis in zijn vet de resten van achterpoten bewaart, zo beschikken wij over een verborgen vleugel.’ Ten Berge kon zich daarin vinden, maar vond hem onvolledig. Zijn commentaar: ‘Het beeld van een verborgen vleugel is een aantrekkelijke metafoor voor dichter en lezer [en dus ook de recensent – HP]. Ook de lezer heeft een vleugel. Zonder hem zat de dichter als een in zijn wiek geschoten kraai vergeefs te krassen in de struiken. Dichter en lezer, ze hebben samen twee vleugels. Daarmee vliegen ze weg. In de vlucht van zijn verbeelding draagt de dichter de lezer mee op zijn rug, zelfs al gaan ze in gemeenschap naar de bliksem.’
Een mooie gedachte. Gedichten komen voort uit de verbeelding van de dichter en een goede recensent gebruikt de zijne. Maar ook de dichter moet goed zijn. Met een eenvleugelige struisvogel die zijn kop in het zand steekt valt niets te beginnen.
Maar hoe sterk zij ook met elkaar zijn verbonden, een dichter hoeft met zijn lezers geen rekening te houden. Als hij goed is, komen de lezers wel, al dan niet dankzij een recensie. Voor een recensent ligt dat anders. Lezers en dichters hebben recht op goed beargumenteerde oordelen. Een recensie is per definitie subjectief, want een recensent kan zich niet losmaken van zijn lees- en levenservaring, hoe open zijn houding ook is. Ook zijn levensvisie kan in meer of mindere mate een rol spelen bij zijn oordelen.
Ik schreef al dat een goede recensent zijn werk heel serieus neemt. Eén reden, misschien wel de belangrijkste, heb ik nog niet genoemd: hij is mede-verantwoordelijk voor een goed poëtisch klimaat. Hij staat daarom niet alleen open voor de bundels die hij bespreekt, maar ook voor het commentaar van zijn lezers. Daar kan hij zijn voordeel mee doen.
____