LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Emma Crebolder

23 nov, 2023

‘Mijn inspiratie vind ik in de oorsprong, het begin van alle dingen’

door Cora de Vos

 

Emma Crebolder (Sint Jansteen, 1942) heeft haar wortels in Zeeuws-Vlaanderen en woont in Limburg. Zij studeerde Duitse taal- en letterkunde. Na een verblijf van enkele jaren in Tanzania volgde zij in Leiden en Keulen een studie Afrikaanse talen met als hoofdvak Swahili. Zij gaf tientallen jaren les in deze taal. Haar eerste bundel Een hol in de zon verscheen in 1979, haar negentiende bundel Uitlichten verscheen in 2022 (uitgave Nieuw Amsterdam). In 2015 werd haar de Leo Herberghs Poëzieprijs toegekend.

foto © Henri Roquas

 

Je gedichten gaan zowel over Zeeland als over Tanzania, over zwemmen in de Schelde en over  rood zand, over knotwilgen en olifantengras. Je woont in Limburg en je schrijft ‘op oude zee op mergelgrond’. Welk land of welke provincie bepaalt vooral jouw identiteit als dichter?
Laat mij deze vraag beantwoorden met het Voordicht uit mijn tweede bundel De salamander is over land vertrokken (1980):

die mij/- kom jij uit Zeeuws-Vlaanderen -/ noemt mij bij de innigste naam/ streelt mijn binnenzijde/
van plankenzwarte hoeve aan/

ik verlaat mijn poldertuin/ tast diep land in
met vingertoppen wind en graan

Van je eerste bundel Een hol in de zon (1979) tot de negentiende bundel Uitlichten (2022) is een lange periode. Hoe zou je je ontwikkeling als dichter willen beschrijven?
Het is een voorrecht om te ervaren hoe letterkundigen zich in mijn werk verdiepten en hun bevindingen beschreven.
Ik kan zelf wel proberen met een fragment uit een (poëticaal) gedicht (2014) een ontwikkeling duidelijk te maken. Door de teugels van het sonnet te laten vieren, kwam er in ongebonden vorm meer ruimte vrij voor inhoud.

Tijdens het gedreven vervoegen, / versmelten en veranderen van taal, dreigt afdwalen van het doelwit. /
Het omsingelen van het ongevormde / vraagt een onbeschreven tactiek zoals /
voor het vangen van prooi in het duister.

Waarom koos je de regel ‘Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen’ (het openingskoor van de Matthäus Passion) als motto voor de bundel Uitlichten?
Vrouwen zingen klaagliederen, een teken van vitaliteit om verlies te overwinnen. Ik heb drie dochters en met dit motto heb ik deze feestbundel aan hen opgedragen. De bundel verscheen ter gelegenheid van mijn tachtigste verjaardag.

In Uitlichten staan diverse gedichten onder de noemer ‘Wat ik niet vergeet’. Heb je sterk de behoefte herinneringen vast te houden in een gedicht?
Nee, maar ik heb blijkbaar niet uit te wissen beelden en ervaringen opgedaan die zich in mijn poëzie op onverwachte momenten mengen in het schrijfproces.

Zelfportret Charlotte van Pallandt

Zoals zij zichzelf het voorhoofd
bindt, het oog opent, het andere
sluit, er een ruit voor zet. Zo
slaat zij zich in klei naar wat er
achter haar gelaat die trekken
maakt en graaft het uit
en gooit het dicht met
kluiten zelfs. Meedogenloos
het eigen hoofd, de klei
is vochtig nog, haar vingers
hebben haar een golf gelegd
op het schedeldak, versteend
in brons de vloed gehecht.

uit Uitlichten, Nieuw Amsterdam, 2022

De bundel Opsnuiven is helemaal gewijd aan de reuk, het zintuig dat in gedichten meestal niet op de eerste plaats komt. Ben jij iemand met een sterk geurgeheugen, brengt een bepaalde geur je meteen naar plekken en situaties?
Bij Opsnuiven kon ik de van gazellen gemaakte hoornen tabakssnuifflesjes op het omslag zetten. Geur brengt me wel tantes of tuinen of plekken in herinnering.
In gedichten komt reuk niet op de eerste plaats zoals je zegt, maar het is wel het eerste, dus oer-zintuig in de ontwikkeling van levende wezens.

Het vlas in wit-blauwe bloei

Het vlas in wit-blauwe bloei
roept om akkerbreed bezingen.

Ingetogen zang voor de vlaskam
die zaaddozen afrukt en voor
de repelaar die stengels plet.
De vezels worden gedompeld
in brak water. Ze weken los
en stank welt uit het waterwiel.

Op weg naar geurig linnen
kent ontrafeling geen smal rieken.

uit Opsnuiven, Nieuw Amsterdam, 2018

Ik ben altijd geïntrigeerd geweest door de oorsprong, door het begin van alle dingen en ik vond er poëzie in. Wetenswaardigheden zoeken die we vergeten zijn, rituelen en dromen die ons op een oud onvergankelijk spoor kunnen zetten. Ook onze vaak verloren verbinding en verwantschap met dieren of planten en landschappen zijn hoognodig aan herijking toe. Vandaar ook mijn klimaatdichterschap. Dichters worden geïnspireerd door de natuur. Zij gebruiken de natuurverschijnselen vaak als aandrijfwiel voor hun poëzie. Zij zijn mogelijk de allereersten, bij wijze van spreken, die er baat bij hebben dat de natuur wordt beschermd. Een vruchtbare rol is er dus weggelegd voor de dichters.

Je hebt een aantal jaren in Tanzania gewoond, maar daadwerkelijk de taal van het land gaan leren is een opvallende stap. Je hebt deze taal zelfs onderwezen. Vanwaar je fascinatie voor die taal?
In onze verhuiskist zat een linguaphone-cursus Swahili, een grammatica die naadloos aansloot op de te maken oefeningen en twee woordenboeken.
Het is een verrijking om de taal met een eeuwenoude poëzietraditie te leren en te spreken wanneer je in Tanzania woont. Deze taal heeft bovendien een voortrekkersrol. Het is de eerste authentieke Afrikaanse taal beneden de evenaar die de officiële taal werd na de onafhankelijkheid in 1960.
In Nijmegen heb ik jaren Swahili onderwezen.

Hoe anders is dichten in het Swahili dan dichten in het Nederlands?
Om gedichten in die taal te schrijven moet je van heel goede Bantoehuize komen, maar zo nu en vertaal ik werk uit het Swahili.

Lukt het je om ook het ongezegde te vertalen, de nuance van het ‘wit’ dat je tussen de regels door leest?
Het blijft een helse klus, soms vermoed je dat je dicht aan het ongezegde hebt geraakt.

Niet kardemom, meergenaamd paradijskorrel

Niet kardemom, meergenaamd paradijskorrel,
niet rozemarijn niet salie niet komijn.
Vergeefs smaakpapillen oprichten
want niet de tong maar de neus ruikt
de vluchtigheid van het kruid dat ik
wil noemen. Op markten waar men
‘salaam’ zegt zal het opduiken. Ruis
voor mij uit naam. Blijf in mijn buurt
tot ik het busseltje ongekamd groen
zie liggen. Ik wijs het je aan.

uit Vergeten, Nieuw Amsterdam, 2012

Je was (in 1993) de eerste officiële stadsdichter van Nederland, in Venlo. Hoe was dat in die tijd, voelde je je vrij om te schrijven wat je wilde? Op de website van de regionale omroep 1Limburg las ik dat je de nieuwe stadsdichter de tip geeft om eigenwijs te zijn en je eigen pad te bewandelen…
In Venlo vierde men het feit dat de plaats 650 jaar geleden stadsrechten kreeg. Er vonden nogal wat daaraan gerelateerde evenementen plaats. Ik was vrij de onderwerpen te kiezen, maar er moesten wel gedichten worden geschreven. In opdracht schrijven kan inspiratie voeden. Ik heb een beeld van deze stad in verzen neergezet. De aandacht voor poëzie aldaar blijft en blijkt heden ten dage uit de vele gedichten in de openbare ruimte.
Bij Prometheus kwam in 1993-1994 Weerkaatst in de Stroom uit met de 16 gedichten die ik tijdens het stadsdichterschap schreef.

Heb je plannen voor een nieuwe bundel en zou je die dan weer ‘in residentie’ schrijven of afronden, zoals bij je laatste bundels? Waar schrijf je het liefst, thuis of juist elders?
Ja, maar pas over een paar jaar. Ik schrijf het liefst thuis maar ik weet uit ervaring hoe verruimend het is om zonder huislijke beslommeringen vrij te worden gemaakt om met je werk bezig te zijn. Alleen of samen met andere dichters.

 

 

 

             

     Andere berichten