‘Het zingt in mijn hoofd’
door Inge Boulonois
–
Judith Nieken (Groningen, 1967) is klinisch patholoog en tekstdichter (overigens niet per se in die volgorde). Ze schreef voor Kinderen voor kinderen (o.a. ‘Ouders te koop’ en ‘Ik wil nog dit, ik wil nog dat’), vertaalde een handvol Engelse prentenboeken en bedacht scènes en liedteksten voor Sesamstraat. Samen met Ivo de Wijs schreef ze ‘Moeder! Het is Moederdag’ (Ziederis, 2009) en ‘Opa dicht’ (Ziederis, 2015). ‘Coronaregels’ (Ziederis, 2020) dichtte ze samen met Theo Danes.
foto © Peter Olinga
Om maar met de standaardvragen in huis te vallen: hoe ben je tot het schrijven van teksten gekomen? Welke (tekst)dichters inspireren je?
Kort na mijn eindexamen ontdekte ik Jasperina de Jong en raakte verslingerd aan haar liedjes, voornamelijk op tekst van Guus Vleugel en Ivo de Wijs. Hevig geïnspireerd sloeg ik die zomer zelf aan het schrijven en stuurde mijn eerste probeersels, niet gehinderd door enige gêne, naar Jasperina. Zij speelde ze door aan Ivo, in die tijd haar hofleverancier. Ivo zag er wat in, haalde me naar Kinderen voor Kinderen, regelde Harry Bannink als componist en die haalde me op zijn beurt naar Sesamstraat, waarvan hij de huiscomponist was. Ivo en Harry: ik was 19 en viel met mijn neus in de boter. Andere inspiratoren zijn Jan Boerstoel, Willem Wilmink, Jules de Corte en Drs. P.
Verder verwijs ik met plezier naar de bundel Tekst Zoekt Muziek van Wietske Loebis (2019) en de kersverse verzamelde werken van Kees Torn, Jan Beuving en Jurrian van Dongen. De inspiratie houdt niet op.
Vanwaar je voorkeur voor metrische, rijmende gedichten? Hoe belangrijk zijn gebonden verzen voor je?
Die voorkeur is aangeboren, denk ik. Het zingt in mijn hoofd; ik schrijf altijd in een bepaalde cadans. Liedteksten worden met een beetje mazzel op muziek gezet en dan helpt het enorm als ze metrisch zijn: daar doe je de componist een groot plezier mee. Rijm is niet verplicht, maar wel een handig bindmiddel, zeker voor liedjes. Ik maak er in mijn poëzie ook graag gebruik van: het geeft houvast en leidt nogal eens tot verrassende vondsten. Ik hou van de begrenzing die een vaste versvorm me oplegt: het puzzelen, het spelen en schuiven met woorden om het kloppend te krijgen, het schijnbaar moeiteloos toewerken naar een pointe. Maar ik hou ook van vrije verzen, zonder opgelegde schema’s, waarin het rijm terloops is en de regellengte varieert. Als het maar zingt. Het mag, om Ivo te citeren, geen omgevallen inktpot zijn.
Thuis
Vind een stoel en trek je haast uit
hang haar traag over de leuning
naast je deadlines en gedoe
leeg je hoofd en leg de wereld
aan je voeten, laat maar liggen
kom je later wel aan toe
maak jezelf een poosje kwijt
neem een koffie
en de tijd.
Bovenstaand straatgedicht van jou hangt in de Oude Doelesteeg in je woonplaats Leeuwarden. Ik zie op straatpoëzie.nl dat er maar liefst 18 gedichten van jouw hand zijn opgenomen! Je gedichten bevatten vaak een oproep om te onthaasten, om in het dagelijks leven stil te staan en je te concentreren op het hier en nu, tot achtzaamheid. Een beknopt gedicht van jou luidt: ‘Altijd maar weer door / en duizend dingen / voor de boeg / leef je niet te snel / en poëzie je / wel genoeg?’
Kennelijk is dat belangrijk voor je. Is die vraag mogelijk ook aan jezelf gericht? Ik zie een patholoog als iemand die dagelijks door een microscoop tuurt en zich daarna mogelijk moet inspannen voor een gewone optiek…
Van die gedichten hangt de meerderheid op ramen en deuren in de steeg waar ik woon. Elke dag opnieuw word ik met mijn eigen oproep tot verlangzamen geconfronteerd. Ik hou me er eerlijk gezegd te weinig aan, maar het is goed om tijd te maken voor oponthoud. Tussen haakjes: pathologie en poëzie lijken elkaar misschien uit te sluiten, maar hebben meer raakvlakken dan je denkt: het beschouwende, het talige, het ‘puzzelige’. Vrijwel niemand associeert pathologie met taal, maar ik ben de hele dag bezig om dat wat ik zie door de microscoop om te zetten in tekst, in een goed lopend verhaal met een plot: de diagnose.
Je schrijft doorgaans in relatief eenvoudige taal; komt dat doordat je veel voor kinderen hebt geschreven?
Tja, de kip of het ei. Ik hou van klare taal, zonder franje en poespas. Ik ben ooit de kinderliedjes ingerold, omdat mijn stijl zich daar blijkbaar goed voor leent – niet andersom. Die eenvoud werkt ook goed bij mijn raam- en deurgedichten, waar je oog in het voorbijgaan aan moet blijven hangen. Dagelijks zie ik groepjes mensen even stilstaan, lezen, glimlachen en weer doorlopen. Soms wordt er hardop voorgelezen, soms worden er zelfs zoenen uitgewisseld. Dat was me met gesloten poëzie vast niet gelukt.
Het lijkt of het dichten je makkelijk afgaat. Is dat ook zo?
Ik rijm vrij soepel, dat is waar, ik rijm van alles aan elkaar, maar rijmen zelf is niet zo knap: het is de frappe. Ik kan heel lang schaven aan een gedicht, maar dat mag je er nooit ofte nimmer aan af zien.
Humor komt vaak in je gedichten voor. De laatste maanden heb je veel topo’s geschreven, een recent door Peter Knipmeijer bedachte versvorm die eindigt met een plaatje van een geografische aanduiding. Een van je topo’s gaat als volgt.
Die fillers zijn je zeker goed bevallen?
Je ogen zijn fantastisch zonder wallen
Je kin, je wangen: alles op z’n plek
Maar ja, je hebt nog steeds een
In augustus was je als lightversedichter te horen in het populaire radioprogramma Andermans Veren van Kick van der Veer. Je voordracht was opgenomen bij Podium De Mess te Naarden. Je droeg er onder meer het geestige kwatrijn Lippenstift voor:
Dit spul verfraait het aards bestaan
Je zet je lippen even aan
En bent daarna voortdurend bezig
De kerels van je af te slaan
Tijdens het optreden vertelde je dat je nooit voor publiek voordraagt en dat dit optreden meteen je laatste was. Sta je er nu nog achter dat het eenmalig was?
Ik gedij beter achter de schermen dan ervoor. Ik ben ook expres geen spoedeisende-hulp-arts geworden.
Je staat voorlopig niet meer op het podium? Of nooit meer?
Haha, ik was al bang dat je geen genoegen zou nemen met zo’n ontwijkend antwoord. Nou goed, zeg nooit ‘nooit’. Dat optreden bij Kick was erg leuk en leverde dito reacties op, dus wie weet laat ik me nog eens strikken.
Je woont in de Poëziesteeg te Leeuwarden?
Nadat ik een gedicht op mijn eigen voordeur had geplakt, wilden de buren links en rechts er ook een. Toen Leeuwarden in 2018 tot Culturele Hoofdstad van Europa werd benoemd, heb ik op verzoek zowat de halve straat van een raam- of deurgedicht voorzien. Bij wijze van grap bestelde ik een straatnaambordje met ‘Poëziesteeg’, dat we illegaal naast het oude hebben opgehangen. Het hangt er nog steeds.
Wat zijn je plannen voor de nabije toekomst? Is er mogelijk een solobundel gepland?
De muze komt en gaat, er is geen vastomlijnd plan. Soms schrijf ik dagen achter elkaar, soms maanden niet. Die topo’s zijn tamelijk verslavend, die krijg ik voorlopig niet van me afgeschud: het is even zoeken, maar de clou krijg je bijna cadeau, je hoeft alleen nog maar een vierregelig aanloopje te verzinnen. Dat kan gewoon tussen de bedrijven door, tijdens het koken of het inruimen van de vaatwasser. Succes verzekerd. Een solobundel zal er waarschijnlijk niet komen (zeg nooit ‘nooit’). Poëzie is voor mij ontspanning. Ik word al onrustig bij de gedachte dat ik die bundel dan van a tot z moet vullen en promoten: het moet niet te veel op werk gaan lijken.
Met welk gedicht zou je dit interview willen afsluiten?
Vergeet voor een moment
hoe alles aan je trekt
de hond, het werk, de zwaartekracht
hoe dag en nacht
de touwtjes strak gespannen
agendapunten
roosters
nieuwe plannen —
vergeet ze
voor de duur van dit gedicht
je bent dan wel geen veertje
maar voor even net zo licht.