‘Het medische is vaak niet meer dan een decor’
door Janine Jongsma
–
–
Vandaag het eerste gesprek met een dichter. We horen graag hoe Erik Solvanger de recensie van zijn vierde bundel, Waarom het leven in een witte jas sneller gaat, heeft ervaren. We kozen voor deze recensie vanwege de opmerkelijke poëzie van Solvanger. De recensent in kwestie is Jeroen van Wijk.
Erik Solvanger (1976) is arts en heeft zich gespecialiseerd als psychiater. Thuis heeft hij een boerderij waar hij als akkerbouwer werkzaam is. Hij schrijft vanuit zijn ervaringen in het dagelijks leven en dan ontkom je niet aan de medische en dierlijke wereld. Op de achterflap lezen we: ‘In Solvangers poëtische universum kantelt de werkelijkheid keer op keer, in een bundel vol waanzin, menselijkheid en hoop.’
Mij spreekt deze poëzie aan en ik ben blij dat Erik openstaat voor een gesprek. Ik vraag hem wat zijn eerste reactie was bij het lezen van de recensie. Buiten het feit dat hij het een eer vond dat zijn bundel met aandacht werd gelezen, zegt hij: Natuurlijk herken ik een groot deel van de thematiek en kan ik me vinden in de beschrijving van de bundel, het is een evenwichtige, zorgvuldige recensie.
Ik geef aan dat Van Wijk de poëzie benadert op zijn eigen wijze, hij kan zaken anders interpreteren. Erik reageert hierop met: De recensent is er om het werk van de dichter te beoordelen, niet andersom. De recensent heeft de vrijheid te schrijven en de poëzie op een eigen manier te benaderen. Ik ben het hier uiteraard mee eens, maar we weten dat een beoordeling van poëzie altijd subjectief is. Ik wil van Erik horen wat zijn verwachtingen zijn van een goede recensie, wetende dat de kennis, smaak en zienswijze van de recensent automatisch meespelen. Hij geeft een gefundeerd antwoord:
Een objectieve recensie bestaat niet. Subjectieve, persoonlijke ervaringen van de lezer en de recensent bepalen wat de gedichten oproepen. Persoonlijk lees ik vanzelfsprekend het liefst recensies die evenwichtig en weloverwogen zijn, waarin niet de persoonlijke voorkeur van een recent de overhand heeft, maar waarin je als lezer wordt meegevoerd in het werk van de dichter, dat je nieuwsgierig wordt, betekenissen of context ontdekt waar je nog niet van wist. Een delicate balans tussen betrokkenheid en beschouwing. Daarin kan best walging of bewondering bestaan, naast een analytische beschouwing.
Ik denk dat iedere dichter het hiermee eens zal zijn. Deze zin: Een delicate balans tussen betrokkenheid en beschouwing, maakt inzichtelijk dat het schrijven van een bespreking ook een vorm van koorddansen is. Recensenten proberen die balans te bewaren, maar gebruiken hiervoor hun eigen uitgangspunten. Er zijn recensenten die hoge eisen stellen aan de poëzie en langs die meetlat een bundel leggen. Weer anderen delen specifiek vanuit hun persoonlijke beleving een leeservaring. Die onderlinge verschillen maken het voor de lezer spannend. We willen geen eenheidsworst voorschotelen, maar afwisseling bieden.
Ik wil weten of Erik bij het dichten ooit rekening houdt met de critici, of hij zich afvraagt hoe zijn poëzie zal overkomen? Het antwoord is nee, en daarin is hij heel duidelijk:
Als ik schrijf denk ik hier niet aan: dan ontstaan de beelden en vormt de taal zich naar het universum waarin ik me op dat moment bevind. Als ik schrijf leidt het denken alleen maar af. Ik ben vrij. Schrijven, scheppen, bewegen in een zee van taal. Ik ben er nooit op uit om een gedicht een bepaalde vooraf bedachte betekenis mee te geven. De beelden vormen een verhaal dat nooit af is, niet eenduidig.
Kan hij zich vinden in de opmerking van Van Wijk die zegt dat een flink deel van de gedichten de zaken analyseert vanuit een medische invalshoek? Nee, dit ziet dit hij anders, hij vertelt dat het medische aspect vaak dient als decor. Hij vervolgt: Ik beschouw ieder gedicht als een tot mislukken gedoemde poging om met dit decor als achtergrond iets blijvends te bouwen. Die laatste zin is er een om over na te denken; wat ik frappant vind is dat het medische decor staat voor iets anders. Erik legt uit:
De ‘medische’ invalshoek is maar een heel beperkte en eenzijdige visie. Veel belangrijker in mijn werk zijn de klassieke en mythische thema’s, naast de absurdistische en de surrealistische thema’s.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik – net zo min als Jeroen van Wijk – mij er niet van bewust was dat er in de bundel klassieke en mythische thema’s aan de orde komen. Ook in recensies van anderen wordt hier niet aan gerefereerd. Missen we een allegorie? Ik vraag om een toelichting:
Het klopt dat het lichaam en het lichamelijke een centrale rol heeft in mijn poëzie. Het lichaam in alle verschijningen als universeel thema: leven, dood, liefde, pijn, verval, verlangen, voortplanting, hoop. Zelf zie ik dat ‘medische’ meer als een decor of een context waarin lichamelijkheid, verval, liefde, bloed en waanzin als universele thema’s in verschillende vermommingen opdoemen. In de gehele bundel zijn vele motieven en thema’s terug te vinden die een mythologische, religieuze of heidense oorsprong kennen.
Erik komt met talloze voorbeelden en hij geeft aan: In de bundel als geheel komen vele figuren, beelden en gestalten voor in al hun gedaantes en betekenissen. Hij doelt op de kosmos, de (fabel) dieren, de duivel, de zee en de engelen. Maar ook: de goden die zich zoals in klassieke oudheid mengen tussen de mensen en hun driften, begeerten en eigenschappen delen. Door de ogen van de dichter zie ik wat hij bedoelt. Om een tipje van de sluier op te lichten geven we een voorbeeld. In de afdeling ‘Waarom het leven in een witte jas sneller gaat,’ zit een expliciete verwijzing naar Helena van Troje: ‘een nachtelijke droom, een volmaakt gezicht / waarin duizenden schepen voor zullen uitvaren.’ Erik spreekt van een: moderne Odysseus. Niet te missen zou je zeggen. Met Eriks permissie wil ik een poging doen om een aantal redenen te bedenken waarom de lezer niet door de vermommingen heen prikt. Door het gebruik van meerdere thema’s en motieven kan het zijn dat de lezer door de bomen het bos niet meer ziet. De vermommingen kunnen te ver gezocht zijn, ze doemen op, maar er is geen uitgesponnen metafoor. Of zij worden in hun hoedanigheid niet als vermomming herkend, maar geaccepteerd als onderdeel van een bizarre wereld (wat bij mij het geval is). Wellicht komt men niet toe aan de diepe laag omdat de waanzin, de dreiging, de wreedheid en het groteske alle aandacht opeisen. In het medische decor an sich speelt al zoveel krankzinnigs dat de lezer in die beelden wordt meegezogen. Dit zijn enkel mijn overwegingen die ik met een gerust hart bij Erik achterlaat.
In het gedicht ‘Nu we op de grond naast elkaar zitten’ vloeien twee mensen in elkaar over; ze worden één met de natuur en lossen in elkaar op. Een mooi concreet en beeldend gedicht. Jeroen van Wijk stelt dat het elementen van het taoïsme in zich draagt. Ik vraag Erik of hij zich hiervan bewust was toen hij het schreef? Uit zijn antwoord blijkt van niet:
In het gedicht had ik zelf niet de associatie met het taoïsme gelegd. Maar dat Van Wijk dat doet, is voor mij een nieuwe invalshoek, waarin de thematiek wel overeenkomt. Het ontdekken van nieuwe dingen is een verrijking. Het bevestigt weer dat een gedicht door iedereen anders kan worden ervaren. Het opgaan in elkaar of in de natuur, de twee thema’s waarom alles draait: de dood en de liefde. In oneindige variaties.
Hoewel Van Wijk benadrukt dat de beeldspraak prachtig is, levert hij ook kritiek. Hij zegt dat het lijkt alsof er soms iets ontbreekt aan de poëzie. Hij wijt dit aan het analyseren van dingen vanuit een abstracte en medische invalshoek. Daarnaast bespeurt hij eentonigheid in de manier waarop de gedichten geschreven zijn. Als laatste merkt hij op dat beladen woorden zoals bijvoorbeeld ‘bloed’, die vaker op ongeveer dezelfde wijze voorkomen, daarom wat aan gewicht verliezen. Erik geeft aan dat hij de spanning die ontstaat in de beelden in toom houdt door de vaak strakke vorm. Daarna zegt hij iets wat mij volstrekt logisch in de oren klinkt: Het bizarre heeft een raster nodig. Ik kan me dat goed voorstellen. Als dichter dien je de waanzin die je creëert op een bepaalde manier in toom te houden anders vlieg je helemaal uit de bocht. Hij vervolgt:
De ‘medische’ invalshoek is dus maar een heel beperkte en eenzijdige visie. Als je de bundel goed leest zie je verschillende gedichten en terugkerende motieven, die ontroeren en verre van abstract zijn: de vader en de zoon, het verdriet en de rouw, het lijden tijdens een pandemie, trauma en onrecht, hoop en liefde. Dat dit alleen niet in traditionele anekdotische gedichten wordt beschreven, maakt het niet minder indringend. In het absurdisme en surrealistische gaat een toestand van angst vaak hand in hand met een staat van humor: dus niet abstract, eerder burlesk.
Burlesk vind ik een goede typering en ja, vele gedichten zijn aangrijpend, zeker die van de vader en de zoon. Persoonlijk vind ik Eriks poëzie trouwens vrij concreet, ik verschil hierin van mening met Jeroen van Wijk, maar het is zijn leeservaring en niet de mijne. Al met al was dit een verhelderend gesprek met dichter Erik Solvanger. We kunnen concluderen dat erin zijn bundel Waarom het leven in een witte jas sneller gaat nog veel meer te ontdekken valt.