‘In veel gedichten probeer ik het lichaam te overtuigen om niet te willen sterven.’
door Alja Spaan
Annika Cannaerts is Germanist en leerkracht Nederlands. Ze schrijft kortverhalen, interviews en poëzie en klimt ook al eens op een podium. Ze publiceerde in diverse literaire tijdschriften (o.a. Poëziekrant, Verzin) en in gelegenheidsbundels naar aanleiding van gewonnen schrijfwedstrijden. Onlangs was ze laureaat bij het Poëziefestival in Veurne. Voor haar stadsgedichten werkt ze samen met de straatfotograaf Karina Brys. Ze omschrijft zichzelf als een laatbloeier, maar dan een hevige. Thema’s die haar steeds opnieuw vinden, zijn het lichaam en de stedeling.
foto © Roeland van Rossem, open mic De Peperfabriek, 2018
Gefeliciteerd met de tweede prijs in onze Rob de Vos-wedstrijd. Wat betekent deze prijs voor je? Waarom deed je mee?
Ik voel me erg vereerd. Waar ik vooral van begon te blozen was het commentaar van de jury, die het gedicht ‘huiveringwekkend mooi’ vond en ‘de taal warm, herfstig, een beetje als de vierde symfonie van Johannes Brahms’. Dat is het meest poëtische compliment dat ik ooit kreeg. Poëzie is een late roeping bij mij, ik word er zo blij van dat het schrijven sterk begint te lijken op een prettige dwangneurose, een fijne verslaving. Schrijven voelt aan als spelen, ik ben dan als een kind dat in de zandbak zijn gang mag gaan. Af en toe iets durven delen met de buitenwereld, door bijvoorbeeld mee te doen met schrijfwedstrijden, is de volgende stap.
Op je blog staat ‘Het enige wat me echt blij maakt, is een zin schrijven die zo afgekloven en gaaf is als een bot.’ Is poëzie nog kaler en kies je er daarom voor?
Poëzie schrijven is zowat het enige wat bij mij vanzelf gaat. Nog plezieriger dan het creëren zelf, vind ik eraan prutsen en het herschrijven tot het gedicht een eigen leven gaat leiden. Blijven knagen aan het bot dus, tot je bij de essentie komt. Het mag een beetje pijn doen, dat worden vaak de beste gedichten. ‘Kaal’ zou ik mijn stijl niet noemen, in mijn eerste versies neig ik nogal naar barokke uitbarstingen. Ik moet mezelf intomen of de beelden gaan met mij aan de haal.
Zowel met verhalen als met gedichten hoorde je al eerder tot de prijswinnaars. Is er een verschil tussen verhalen schrijven of poëzie?
Vier jaar geleden begon ik kortverhalen te schrijven, en nog maar sinds een jaar ontdekte ik dat poëzie meer bij me past. Proza schrijven is zoals een film maken, met een verhaallijn, waarin de tijd verstrijkt. Dat is ook heerlijk om te doen. Een gedicht is meer een foto dan een film: je probeert een momentopname te grijpen, een ogenblik van stilstaan in de tijd. Poëzie kan met weinig woorden, met verdichte taal, een hele wereld oproepen, meer dan bij een verhaal. En toch lukt het nooit helemaal echt, het onzegbare in woorden vatten.
Heeft je studiekeuze (Germaanse filologie, wijsbegeerte, lerarenopleiding) je schrijven beïnvloed?
Nee. Ik heb geen sikkepit meer geschreven sinds mijn studententijd. Mijn studiekeuze heeft me juist belet om te schrijven, denk ik. Hoe meer ik las, hoe meer ik besefte dat alles al geschreven was, door zoveel grotere auteurs. Hoe kan je daar in hemelsnaam nog iets aan toevoegen? Ondertussen heb ik alle schroom overboord gegooid en wil ik volop schrijven, omdat het zo’n grote bron van vreugde is. De drang om te schrijven heb ik lang onderdrukt omdat ik allerlei blokkades had. Nu is het fundamenteel levengevend voor mij.
Wat heeft de behoefte om te schrijven dan aangewakkerd?
De liefde voor literatuur en taal was er wel al heel vroeg en was iets wat alleen van mezelf was, want thuis werd er niet gelezen. Als kind kocht ik in mijn eentje stiekem boeken op de rommelmarkt, ik wist vreemd genoeg ook niet van het bestaan van een bibliotheek af. Ik ging helemaal op in verzonnen werelden die ik uitvoerig beschreef.
Daarna kreeg ik het te druk met overleven. Op mijn zestiende woonde ik al alleen en werkte ik in restaurants en cafés om mijn studies te bekostigen. Nadien kreeg ik kinderen en gaf ik fulltime les. Ik schonk al mijn tijd daaraan en genoot ook enorm van het moederschap. Ik wou daar geen seconde van missen, omdat ik zelf opgroeide in instellingen en pleegfamilies; ik was iets aan het inhalen. Schrijven leek lang een luxe die ik me niet kon permitteren, net als tijd voor mezelf. Ik heb een enorme bewondering voor auteurs die daar wel in slagen. Dat zijn pas echte schrijvers, denk ik dan. Sinds ik vier jaar geleden parttime begon te werken, besteed ik die vrijgekomen gouden tijd aan schrijven en muziek maken.
Waarover schrijf je, wat zijn jouw thema’s?
De personages in mijn kortverhalen vind ik helden, een ander zou ze makkelijk losers noemen. Ze creëren waanzinnige constructies in hun hoofd om zich toch maar niet verlaten te hoeven voelen en ontvluchten daarbij de realiteit op onverschrokken en dappere wijze. Ook in mijn poëzie gaat het vaak over de troost van de verbeelding. In veel gedichten probeer ik het lichaam te overtuigen om niet te willen sterven. Ik schrijf graag odes aan de kleinste bestanddelen: een haarfollikel, een tand, de verwijderde organen die eenzaam liggen te hunkeren naar het warme lichaam bij het chirurgisch afval. Verder sluipen er steeds vaker moedergedichten in mijn werk, wat ik eigenlijk niet wil.
Je bent ook aanwezig op Instagram. Is dat een noodzakelijk kwaad of ook gewoon leuk?
Sinds een jaar werk ik samen met de straatfotograaf Karina Brys. Zij maakt foto’s bij mijn stadspoëzie of ik schrijf gedichten bij haar foto’s. Altijd is er die ene foto die klopt voor ons allebei, een wonderlijke herkenning. Antwerpen is onze biotoop, de stad en de stedelingen zijn onze inspiratiebron. We kijken graag achter het laagje vernis van de stad en maken daarom meestal geen lieflijke gedichten of foto’s. We delen onze fotogedichten op sociale media, waar we vaak enthousiaste reacties krijgen en dat is leuk. Het moedigt ons aan om naar buiten te durven treden met ons werk.
Net als onze tweede prijswinnaar, Johan Clarysse, publiceerde je dit jaar op Het Gezeefde Gedicht. Is dit een aanzet tot een bundel?
Het Gezeefde Gedicht is zo belangrijk om debutanten een kans te bieden. Ik draag hen een warm hart toe, want daar zitten gedreven redacteurs achter, die elke maand al die gedichten lezen en ook nog eens van feedback voorzien, ook bij de gedichten die ze niet selecteren voor publicatie. Dat moet een titanenwerk zijn.
Ik wil graag een bundel uitgeven, en ik maakte een begin met alles samen te voegen. Maar mama mia, wat een werk is dat. Je zoekt associatieve verbanden tussen de gedichten en dan begin je weer alles te herschrijven omdat het niet precies klopt. Bovendien moet er toch ook een soort eenheid of spanningsboog zitten in de hele bundel. Daar ben ik nog een tijdje zoet mee.
–
Gedurende jaren verzonken in zacht hersenweefsel
liggen ze te wachten tot iemand ze nodig heeft
lijden ze aan insomnia
–
horen herinneringen niet te vervagen
in lange gangen te verstommen
achter deuren weggeborgen?
–
door de kieren zingen ze
mag ik overvaren uit mijn kindertijd
de letters rollebollen in mijn hoofd
–
horen ze niet in een graftombe
waar weer een lijk wordt bijgezet?
ze horen niet zo levendig te zijn
–
tussen de kieren kijk jij
die niet wil wijken
naar de schim van het jonge lichaam
–
en eindeloos de regen
als je weg stapt
in straten van vroeger
–
Mijn lief, het is zover, de tijd wordt donker
je zit daar al zolang alleen in je lege huis van steen
–
je hebt je niet laten kisten, hield iedereen van je lijf
je verplaatste de pijnstoel iedere dag naar een andere kamer
–
hier heb je je kroon, je bent de koningin der volharding
der vergetelheid enzovoort
–
maar kijk nu toch gewoon door het raam, naar buiten
of naar binnen, what’s in a name
–
je hebt herinneringen te gast: een stilte, een verzwegen schreeuw
een donker kind dat zijn hart wilde uitsnijden
–
hoe lang kan het duren voor het daar voorgoed blijft staan
in de onverschillige sneeuw, ontdaan van alle engelen
–
luister naar de gesloten lippen, reanimeer een engel, draag samen
het lichaam naar binnen, zet een nachtlampje bij zijn hoofdeinde
–
Dwarrelende meisjes in zonlicht
vallen elkaar in de armen
–
bewonderen elkaars haren en kleuren
giechelen ‘O my god’
–
zingen luidkeels mee met een youtubefilmpje
als één vrolijk nieuw tussenwezen
–
klateren en bloeden helder
de jongens fragiel, verward
–
ik ruik body mist, zoete deo en lipgloss
ik ruik mensenvlees, gromt de reus
–
als een zachte krijger sta ik vooraan
met grote ogen kijken ze naar mijn woorden
–
doen wat ik vraag zelfs een gedicht
ze glimlachen altijd terug
–
straks zullen ze dromerig worden en stil
kinderogen krijgen
–
Een meisje tekent ogen op het bewasemde raam
wikkelt haar hoofd in glasgordijnen
spreekt in tongen tegen haar poppen
–
schaduwen sissen, stoelen bewegen langzaam
aan tafel roepen ze luid zonder woorden
zo hard zwijgen ze dat het tl-licht boven de tafel flikkert
–
het meisje krabt aan de korstjes
op haar knie, graaft met een mes en een vork
een tunnel in de puree