‘Zoektocht naar zachte technologie’
door Janine Jongsma
Merel van Slobbe (1992) is schrijver en journalist. Ze studeerde filosofie en psychologie aan de Radboud Universiteit. Samen onderzoeken we de recensie van Æde de Jong over haar debuutbundel: De maan schijnt feller in de metaverse. De bundel onderscheidt zich doordat deze als thema de digitale wereld heeft en als inhoud niet alleen poëzie, maar ook essays. Op de achterflap staat een fragment uit het juryrapport van de Meander Dichtersprijs uit 2017; de jury omschrijft haar poëzie als intelligent en filosofisch. Van Slobbe won deze wedstrijd. In hetzelfde jaar won ze de tweede prijs bij de Gedichtenwedstrijd, destijds nog Turing geheten. Als voorpublicatie op haar debuut verscheen in 2019 het chapbook Aan de rand van mijn lichaam. Onze recensent was hiervan onder de indruk.
Als eerste geef ik aan dat ik het persoonlijk gedurfd vind van haar om de digitale wereld als thema te nemen voor een bundel. Hoe actueel ook, de moderne technologie is geen gemakkelijk onderwerp. Ik ben nieuwsgierig naar haar beweegredenen. Ze geeft aan dat ze geïnteresseerd is in de digitale wereld en ze deed, vanuit haar studie filosofie, onderzoek naar digitale lichamelijkheid en ethiek. Dit verklaart voor mij waarom de metaverse als onderwerp een logische keuze is want de metaverse is het gehele netwerk van aan elkaar gekoppelde virtuele 3D-ruimtes waarin de gebruikers, vaak door middel van avatars, interactief kunnen rondkijken en interageren (Wikipedia). Æde de Jong noemt haar bundel relevant en de poëzie modern en geëngageerd. Ik hoor graag van Merel of dit ook was wat zij voor ogen had bij het schrijven ervan. Ze legt uit:
Ik heb wel geprobeerd dit onderwerp met een open, onderzoekende houding te benaderen, maar geëngageerd is het denk ik zeker, het verhoudt zich tot de wereld en tot actuele ontwikkelingen. Dus ik vind het ook fijn dat het zo gelezen wordt. Overigens kon ik me niet helemaal vinden in de opmerking dat het opmerkelijk is dat veel dichters die geëngageerde poëzie schrijven vaak vanachter hun MacBook zitten te katten op het kapitalisme. Ik denk dat deze thematiek (Big Tech, Sillicon Valley) niet los kan worden gezien van een kapitalistisch raamwerk – en het feit dat je zelf onderdeel bent van een systeem, betekent niet dat je je er niet toe kunt verhouden.
Ja, hier spreekt een filosoof; er valt niets tegenin te brengen. De Jonge spreekt ook over zakelijke taal en een gevoel van beklemming en leegte, waardoor hij ging verlangen naar wat meer liefelijkheid. Ik wil weten of Merel het niet problematisch vond om de koude eenzaamheid van de metaverse weer te geven, wetende dat ze dit soort opmerkingen zou krijgen. Ze zegt dat ze snapt dat de bundel een gevoel van beklemming op kan roepen omdat veel aspecten van de digitale wereld ook beklemmend zíjn en dat heeft ze in de teksten weer willen geven. Toch was het zeker niet haar bedoeling om een kille of dystopische bundel te schrijven, ze wilde ook onderzoeken hoe concepten als intimiteit, verlangen, magie en lichamelijkheid vorm krijgen in de digitale ruimte. Ze vervolgt:
Juist deze spanning vind ik zo interessant: aan de ene kant de koude, binaire rationaliteit van het internet en aan de andere kant een zoektocht naar online intimiteit en betekenisgeving. Ik denk dat het belangrijk is dat we moderne technologie op een intentionele manier verbeelden en vormgeven. Het behoort niet alleen toe aan de tech bros, maar ook aan de heksen. En ik denk dat kunst kan helpen bij deze verbeelding. Juist die zoektocht naar een zachte technologie vormde voor mij dus een belangrijke draad bij het schrijven van de bundel.
Dat het ook toebehoort aan de heksen moeten we even uitleggen. Merel vertelt hierover in een ander interview. Op TikTok kun je de groep WitchTok vinden die gericht is op moderne heksen. Er wordt daar aan kaartleggen gedaan, denk bijvoorbeeld aan tarot. De kaartlegger gelooft dat het algoritme de boodschappen op de kaarten aan de juiste TikTokkers toont. Merel zegt erover: Zoals magie vroeger werd gevonden in natuurfenomenen, vinden mensen dat nu in algoritmes. Ik moet toegeven, dit is fascinerend.
Terug naar de zoektocht naar zachte technologie. Ik vind dit logisch klinken omdat je in de virtuele wereld door middel van je avatar ook connecties kunt aangaan met anderen die intiem en betekenisvol kunnen zijn. Maar De Jong en ook aantal andere recensenten zijn die zachtheid niet tegengekomen. Ik vraag waar dit aan kan liggen. Ze geeft uitgebreid antwoord:
Ja, goede vraag! Ik denk dat de recensenten wat dit onderwerp betreft ook wel enigszins verschilden. Een recensie in Trouw kopte juist met ‘Tussen de laptopzinnen gloeit een romantisch verlangen’. En in De Reactor werd de nadruk op de affectiviteit gelegd, wat ik ook een mooie reflectie vond: ‘’Affectiviteit is een cruciale dimensie van ‘De maan schijnt feller in de metaverse’. Haar reflecties op technologisering, dataficatie en kunstmatige intelligentie spreken tot de verbeelding omdat ze geen standpunt innemen, maar juist gaan over hoe het voelt om ‘een trillend hoopje pixels te zijn’.’’ Die affectiviteit heb ik er ook zeker in willen leggen, juist omdat het vaak nog mist in het nadenken over digitale technologie. Misschien doelde De Jong ook meer op het feit dat de gedichten een bepaalde lieflijkheid missen die kenmerkend is voor sommige (meer traditionele) poëzie. Zoals hij het zelf al verwoordde: het zijn geen gedichten over bosnimfen. En dat begrijp ik zeker. Maar een vorm van intimiteit, verlangen, magie, etc. zit er voor mij dus wél in (en vormt voor mij zelfs een essentieel onderdeel van de bundel). Maar over de specifieke leeservaringen heb ik natuurlijk weinig te zeggen, het was ook leuk om de verschillende interpretaties te lezen.
Traditioneel kun je de inhoud van de bundel dus niet noemen, vooruitstrevend daarentegen wél. De bundel is een mengeling van poëzie en essays, de taal is Nederlands vermengd met Engels. Poëzie en proza lopen door elkaar heen. Het reflecteert de cultuur van het internet. Bepaalde fragmenten klinken zakelijk. Æde de Jong zegt hierover: ‘Bij sommige gedichten heb je eerder het idee dat je een Wikipedia-pagina zit te lezen. In plaats van een korte verklaring achter in de bundel legt Van Slobbe haar gedichten in de gedichten zelf uit.’ Ik vond de vergelijking met Wikipedia treffend. De zakelijke toon past bij de digitale wereld, maar staat hierdoor juist ver af van intimiteit. De recensent van Tzum refereert hier ook aan, al legt hij het anders uit. Hij vindt het lovenswaardig dat Van Slobbe probeert om de kaders verder op te rekken en naar de moderne communicatiestromen van het internet en sociale media te vertalen, maar zegt dat het in zijn beleving niet altijd tot mooie gedichten leidt. Persoonlijk trek ik ook meer in de richting van de poëzie. In de afdeling ‘Avatar fever dreams’, staan herkenbare gedichten; hierin gaat de ik-figuur op concrete wijze een symbiose aan met haar avatar, het voelt intiem en teder. Een mooi voorbeeld van de zachte technologie. Deze gedichten doen mij denken aan het chapbook Aan de rand van een lichaam. Ik vraag Merel waarom zij besloten heeft om in haar officiële poëziedebuut ook essays te zetten. Waarom niet de essays vertalen naar concrete poëzie? Ze geeft aan dat dit een bewuste keuze is geweest omdat de bundel voor een belangrijk deel gaat over de internetcultuur en ze wilde dit ook qua vorm en taal laten teruggekomen. Het is bijzonder om te horen hoe ze te werk is gegaan: Ik gebruik stukjes tekst uit veel verschillende internetbronnen, van academische papers tot Reddit, Tinder, popmuziek (en ik ben inderdaad ook groot fan van Wikipedia!), die ik vervolgens weer heb bewerkt en vanuit waar ik verder ben gaan associëren. Ik vind het ook leuk om daarbij te spelen met de vorm die gedichten kunnen aannemen. Dit past natuurlijk helemaal bij de moderne tijd. En ik moet toegeven dat als ze het niet op deze manier had gedaan, ik dat dan weer als een gemiste kans zou hebben gezien met dit onderwerp. Het is en blijft tweeledig. Maar dat het een relevante bundel is, staat buiten kijf. Het laatste woord is aan Merel:
Ik denk ook dat veel poëzie die nu geschreven wordt zich onderscheidt van de meer ‘traditioneel herkenbare gedichten’. Poëzie als genre is constant aan het veranderen – dat maakt het ook leuk, vind ik. Het zou saai worden als we altijd binnen de grenzen van een specifieke opvatting van poëzie gedichten zouden schrijven.