LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Antony Samson – Herinner mij er morgen aan

14 feb, 2024

‘Stranden was nooit een werkwoord voor ons’

door Æde de Jong




Als je Poëzie als alternatief van Jeroen Dera leest, zou je het niet denken, maar er wordt ook nog poëzie geschreven over hartstocht en verlangen – cliché en ouderwets volgens sommigen. Piet Gerbrandy schrijft echter in Boeken die ertoe doen (2000):

‘Of het nu een gedicht, een filosofisch betoog of een verhaal is, ik wil erdoor geraakt worden, hetgeen in hoge mate een fysieke aangelegenheid is. Ik wil lachen, huilen, verbijsterd worden, het boek moet me opwinden of geil maken, na het lezen ervan moet mijn kijk op de werkelijkheid veranderd zijn. De kracht van proza en poëzie treft me in de onderbuik. Blijft dat gevoel uit, dan heb ik een overbodig boek gelezen.’

Binnen deze opvatting is er natuurlijk ruimte voor engagement, maar dit citaat laat ook zien dat poëzie zo veel meer kan bewerkstelligen dan polemiek en de drang om de straat op te gaan.

Herinner mij er morgen aan is het debuut van Antony Samson. Samson is een dichter die lijdt aan de liefde en de tijd, en niet zozeer aan klimaat of kapitalisme. Zijn strijd is veelal intern. In ‘Filmscène’ schrijft hij: ‘Herinner mij er morgen aan: binnen / wordt belicht wat gewenning verblindt.’ Door nadrukkelijk te observeren, dingen bewust te doen in plaats van op de automatische piloot, zie je de normaalste zaken in een nieuw licht. Want gewenning en automatisme maken je inderdaad blind voor sommige alledaagse zaken. Wie vergeet er af en toe nu niet of hij de deur wel op slot heeft gedaan?

Of de lezers van Herinner mij er morgen aan ook in de onderbuik getroffen worden, zal per persoon verschillen, maar aan de poëzie van Samson zal het niet liggen. Samson dicht dan ook ‘uit noodzaak’, zo lezen we op de flap. Of de poëzie als klef of romantisch getypeerd moet worden, is ook een persoonlijke kwestie.

Het lyrisch ik in ‘Trommelvenster’ krijgt het voor elkaar om opgewonden te worden tijdens het doen van de was: ‘De wastrommel slingert dagen uit kleren. / Weg is lust in de plooien van lakens’. Die ontnuchtering is maar van korte duur:

Je hemdsmouw krult zich rond mijn broekspijp.
Ze dansen rondjes tot ze kleddernat en uitgeput
op elkaar neerzijgen. Ik heb geen zin
om ze van elkaar te scheiden.

Hoewel de bundel niet van kaft tot kaft strak staat van de passie, is het lyrisch ik al met al een gepassioneerde (soms beetje onderdanige) minnaar, die na een ruzie gedwee tegen zijn partner aan kruipt en zijn eigen ongelijk bezingt: ‘Is er een houding waarin ik goed te praten val?’ Ja, blijkbaar wel: ‘Zo draai ik me nu tegen je warmte aan. / De onzelfzuchtige warmte van je gelijk.’

De weerbarstige buitenwereld – de wereld buiten de poëzie – is er wel, maar die wordt terloops, subtiel, aangekaart: ‘De wekkerradio braakt oorlog uit.’ Of in het gedicht ‘Beuk’, waar het lyrisch ik spreekt over ‘de uiteenlopende schaduw / van economische groei.’ of met betrekking tot het ondergrondse wortelstelsel van bomen. Dat is ‘te fijnmazig voor mensen’. In het hart van een gehaaste, hectische stad zit het lyrisch ik ‘in de vitrine van mijn ijdelheid’ koffie te drinken in een hip tentje, met een bundel van Wigman bij de hand: ‘Het hoesten en piepen van de stad wordt netjes / gesmoord door dubbel glas en latin jazz.’

De stad ‘oogt donzig’ in deze poëzie, de koplampen van auto’s zijn ‘lichtgevende pluizenbollen’, maar het wordt algauw killer en klinischer: ‘Gevelreclame heeft mij niets meer te vertellen. / Letters vloeien samen tot vlekken van neon. Zonder taal’. Er is afstand, gemis, vergankelijkheid: ‘Tussen ons een winkelraam, / bloemen die staan te sterven in boeketten (…)’. Maar het is het gemis van de geliefde dat deze donkere kijk op de stad in de hand werkt: ‘Maar jouw ontbreken tekent zich af, scherper dan geslepen glas.’

Zo ook de negatieve invloeden van technologie: ‘Een moeder scrolt zich uit het moment.’ Het eerste wat men in het gedicht ‘Vliegtuigmodus’ ’s ochtends doet, is de smartphone erbij pakken: ‘Je smartphone lonkt en je scrolt / slaap uit je ogen’. Ondertussen overpeinst het lyrisch ik meerdere keren wat er van het kind geworden is dat hij ooit was: ‘Wanneer schudde ik het kind van me af? Welke stand / van zaken liet ik achter?’ Hij kijkt naar de resten jeugd in zijn lichaam: ‘Met een selfie zoek ik het kind in mijn ogen’. Even later zoomt hij verder uit:

Daar sta je dan aan de oever met een vraag
die zich opdringt als het wolkje dorstige muggen
tussen jou en het vallen van de avond.

Hoe goed waren de bedoelingen van de oerknal?

Dit is geen poëzie over de tijdgeest, maar over de tijd zelf. ‘Tijd is de vrouw op stiletto’s, ze tikt / voorbij en kijkt niet meer achterom.’
____
Antony Samson (2023). Herinner mij er morgen aan. Uitgeverij De Zeef, 64 blz. € 18,00. ISBN 9789464757194

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...