LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Kees ‘t Hart – Het vogelkerkhof

7 feb, 2024

Aangename vervreemding

door Onno-Sven Tromp

-</span


In het titel- en openingsgedicht van de nieuwste bundel Het vogelkerkhof van romancier, essayist en dichter Kees ‘t Hart gaat de ik-figuur op zoek naar de plek waar alle dode vogels blijven. Hij zoekt de laatste rustplaats van de ongelukkige wezens die zich te pletter vliegen tegen een ruit of gewoon levenloos uit de lucht komen vallen. In het mysterieuze gedicht bezoeken de ik en een vrouwelijke metgezel die onbekende plek ‘in een bos bij lage duinen’. Er is daar sprake van een dichter die alle vogels eens per jaar tot leven wekt en ’t Hart eindigt zijn negen pagina’s lange, niet rijmende gedicht volop rijmend met de volgende mooie strofe: ‘We staan voor eeuwen hand in hand / Ze roept en roept ze zijn er allemaal / Van alk tot gier en mus en wielewaal / En iedere vogel heeft een eigen taal’ (p. 17). Bijna alsof je voor ‘vogel’ ook ‘dichter’ mag lezen.

‘t Hart vertelt het allemaal alsof het de normaalste zaak van de wereld is. In die zin is het openingsgedicht representatief voor de hele bundel: de dichter schrijft over gewone, alledaagse dingen, maar er hangt een ongewone, mysterieuze sfeer. Daarmee is hij misschien verwant aan Toon Tellegen, aan wie het derde gedicht uit de bundel is opgedragen. In dat gedicht lijkt ’t Hart te beschrijven hoe dichters hun inspiratie werkelijk overal vandaan kunnen halen: ‘De avond valt de dichter gaat de stad in / Om niet ergens lang te moeten blijven / Hij staat bij winkelruiten de prijzen / Vast te stellen van wat hij ziet en hoort’ (p. 21).

Ondanks de schijnbare, gemoedelijke alledaagsheid van bijvoorbeeld het openingsgedicht, blijf je als lezer na het lezen ervan zitten met allerlei vragen. Je denkt bij ‘Het vogelkerkhof’: wat heb ik de afgelopen negen bladzijden nou eigenlijk gelezen? Het is alsof de dichter je met een vriendelijke uitnodiging voor een picknick het bos in lokt, maar je daar vervolgens genadeloos laat verdwalen.

Het vogelkerkhof bevat tweeënzeventig bladzijden, maar slechts elf gedichten, wat betekent dat de gedichten gemiddeld een flink aantal pagina’s bestrijken. De kortste gedichten tellen één pagina, maar er zijn ook twee gedichten die zich uitstrekken over maar liefst elf pagina’s. Wat verder opvalt is dat de meeste gedichten strak zijn opgebouwd uit even lange strofen van bijvoorbeeld vier, vijf of zeven regels, maar zonder rijm of metrum. Eén keer giet ’t Hart een gedicht (het eerste deel van ‘Voor de doden’) zelfs in de vorm van een sonnet, maar ook weer rijm- en metrumloos.

Die zorgvuldig gekozen opbouw verraadt dat de dichter grip probeert te krijgen op de ondoorgrondelijkheid van het leven, al heeft hij waarschijnlijk niet de illusie dat het hem zal lukken. Qua taal zijn de gedichten uiterst eenvoudig en voor iedereen meteen te begrijpen. De werkelijkheid wordt in hapklare brokken gehakt en aan de lezer voorgeschoteld. De gedichten ontlenen hun charme vooral aan de vervreemding die erin schuilt. Bij ’t Hart kan een gedicht elk willekeurig onderwerp hebben, maar hij weet er altijd iets wonderlijks van te maken. Ook daar schrijft hij dan weer een gedicht over: ‘Vreemd’. In dat gedicht begint elke strofe met ‘Vreemd’: ‘Vreemd de dichter en de wegpiraat / De bewegende mond in de auto / De volgorde van de papieren folders / Het seismologisch instituut’ (p. 35). Zo gaat het gedicht zes bladzijden lang door en bijt het in zijn eigen staart. Het leest bijna als een stream of consciousness vol losse dingen en onsamenhangende beelden, bien étonnés de se trouver ensembles.

In zijn boek Pleidooi voor pulp (2022) maakte ’t Hart zich sterk voor de Bouquetreeks en andere snel geschreven ‘pulpboekjes’. In het verlengde daarvan wekt hij in het gedicht ‘De dood van Lord Lister’ een fictief en vrijwel vergeten personage tot leven uit verhalen die in Nederland tot in de jaren zestig van de vorige eeuw verschenen in pulpbladen. En ‘De eerste schooldag’ is een verrassend gedicht waarin die dag nu eens niet vanuit het oogpunt van een leerling wordt beschreven, maar door de ogen van een jonge docent. Dit gedicht is duidelijk autobiografisch: Kees ’t Hart werd in 1974 zelf leraar Nederlands op een school in Purmerend. Vanuit Amsterdam-Noord fietste hij naar zijn werk: ‘Poëzie is altijd terugkeer naar een weg waarop men fietst’ (p. 50).

Als ik in het gedicht ‘Vreemd’ de woorden ‘meisjesstemmen in de tram’ (p. 35) lees, moet ik meteen denken aan Remco Campert, vanwege zijn ‘meisje bij de tramhalte’, dat opduikt in diens gedicht ‘Poëzie’ (uit: Nieuwe herinneringen, 2007) en ‘Licht van mijn leven’ (uit: Licht van mijn leven, 2014). En als ik in hetzelfde gedicht de regel ‘Vreemd de namen van a en van o’ (p. 37) lees, moet ik denken aan K. Schippers, vanwege zijn vaak dadaïstische poëzie. Maar er is maar één schrijver die bij ’t Hart in drie(!) verschillende gedichten opduikt (zie p. 29, 40 en 51) en dus zeker hier ook even genoemd moet worden: Edgar Allen Poe. Het wordt mij alleen niet helemaal duidelijk wat ’t Hart precies met Poe te schaften heeft. Overigens lijkt de regel ‘Vreemd het Verzameld werk zonder e’ (p. 40) juist weer te verwijzen naar het lipogramboek La disparition (1969) van Georges Perec, waarin de letter e niet voorkomt.

Het vogelkerkhof is de derde dichtbundel van Kees ’t Hart, zijn tweede bundel verscheen alweer vijftien jaar geleden. De bundel ademt iets van: zo, in al die jaren toch weer een verzameling gedichten geproduceerd, laten we er maar eens een kaftje om doen. De gedichten in de bundel vertonen weinig samenhang. Maar die opzet geeft de bundel ook iets ongedwongens, speels en frivools. Met zijn soepele pen weet de dichter van elke inval of gedachte een gedicht te maken. Voor wie mee durft te gaan met die open, onbevooroordeelde aanpak, bevat ’t Harts nieuwste bundel veel moois.

____

Kees ’t Hart. Het vogelkerkhof. Querido, 72 blz. € 18,99. ISBN 9789021487397

     Andere berichten