door René Leverink
Meander Klassieker 278
Het gedicht ‘Dans’ uit de bundel Krang en zing (2006) van Piet Gerbrandy (°1958) levert bij een eerste lezing misschien voornamelijk vraagtekens op, om niet te zeggen dat er aanvankelijk geen touw aan vast te knopen lijkt, met de titel ook nog eens eigenwijs helemaal onderaan het gedicht. Maar het is een gedicht dat zingt. René Leverink ging ermee aan de slag.
Dit plein doet rotonde en om de fontein heen
drie steppende kleuters vijf lullende opa’s parade
van oudere pauwen met buggy’s en wijn.
Wij lopen de berg om om omloop van bloed en vertering.
In gaard van dag plukkende dichter aaneen reien
faun gratie nimf want kring om de maan in september.
Waar vind ik hier de doodssteek van de passer?
Arme makke ober humt zijn ronden van pantani.
In nazon platanen vijgen gerijpte steenharde olijven.
Broden ovaal. Ellipsen van staal en planeten.
Dansmeester wijs in hun cour hun klassieke figuren
de fiats de monteurs de remgekankerde sierdoppen
lossende wielklemmen temmende limo’s.
DANS
Piet Gerbrandy (°1958)
uit: Krang en zing, 2006
uitgeverij: Contact
Analyse
Bij een veelzijdige, literaire en cultuurhistorische zwaargewicht als Piet Gerbrandy (°1958) is het verleidelijk om voor het interpreteren van zijn gedichten diep in zijn poëtica te duiken. Hoe denkt hij over poëzie? Aan welke eisen moet een gedicht voldoen? Heeft kunst een taak en zo ja, welke? Je kunt er ook voor kiezen ‘Dans’ als een gedicht op zich te beschouwen en je qua achtergrondinformatie te beperken tot het belangrijkste wat vóór in de bundel Krang en zing (2006) over de dichter vermeld staat, namelijk dat hij ‘classicus’ en ‘dichter’ is – ervan uitgaande dat iemand die deze bundel heeft aangeschaft, ook niet over meer informatie beschikt.
Waarom is het van belang te weten dat Gerbrandy classicus is? Omdat je dan begrijpt waar hij de moed vandaan heeft om zich weinig aan te trekken van de volgorde van zinsdelen in een zin. In het Latijn maakt het immers ook niet uit waar het onderwerp, de persoonsvorm, het lijdend voorwerp en de andere zinsdelen staan. Het Latijn blijkt bovendien heel goed zonder lidwoorden te kunnen, dus waarom zou je die in een Nederlandstalig gedicht ook niet weg kunnen laten? Ook de spaarzame interpunctie van Gerbrandy kan teruggevoerd worden op het Latijn, al bedient hij zich nog wel van hoofdletters en punten. De associatie met het Latijn stokt zodra we kijken naar de inhoud van dit gedicht. Waar het Latijn doorgaans glashelder is, roept ‘Dans’ vooralsnog voornamelijk vraagtekens op, om niet te zeggen dat er aanvankelijk geen touw aan vast te knopen lijkt. Toch: aan de slag! Al heeft deze analyse beslist niet de pretentie alle vragen te kunnen beantwoorden, of goed te beantwoorden.
Op het eerste gezicht ziet ‘Dans’ er vrij conventioneel uit. Vijf strofen, met ongeveer even lange versregels (het aantal lettergrepen loopt van elf tot zeventien). Twee keer een strofe van drie regels, met precies in het midden van het gedicht, als een as, een strofe van één regel. Eindrijm ontbreekt, maar er zijn wel andere klankaspecten. Een paar voorbeelden. In strofe 1: ‘plein’-‘fontein’-‘wijn’; ‘rotonde’-‘om’-‘fon(tein)’; ‘rotonde’-‘om de’; ‘steppende’-‘lullende’; ‘opa’s’-‘parad’; ‘parade’-‘pauwen’; ‘oudere’-‘pauwen’. Strofe 2: ‘lopen’-‘omloop’; ‘om’-‘om’-‘omloop’; ‘dag’-‘dichter’; ‘gaard’-‘aaneen’-‘gratie’-‘maan’. Strofe 4: ‘arme’-‘makke’; ‘pantani’-‘nazon’-‘platanen’-‘ovaal’-‘staal’; ‘vijgen’-‘olijven’. Strofe 5: ‘sierdoppen’-‘lossende’; ‘lossende’-‘limo’s’; ‘wielklemmen’-‘temmende’. Dit is een gedicht dat zingt.
Maar wat staat er nou. Laten we ‘Dans’ strofe voor strofe onder de loep nemen. ‘Dit plein doet rotonde’. Kennelijk bevindt de dichter (of hij en nog iemand, de ‘wij’ in strofe 2) zich bij of op een plein, dat tevens als rotonde dient. Op het plein is een fontein, en om die fontein heen zien we drie steppende kleuters en – in contrast daarmee – vijf lullende opa’s. Zitten die op bankjes aan het plein? Er is ook een ‘parade / van oudere pauwen met buggy’s en wijn’. Bij ‘pauwen’ denken we al gauw aan trots, en dan zouden die ‘oudere pauwen’ oma’s kunnen zijn, trots op hun kleinkinderen in de buggy’s. Maar ‘wijn’?! Paraderen die oma’s met een glas of fles wijn achter de kinderwagen? Dat is niet erg waarschijnlijk. Het lijkt logischer om die wijn in verband te brengen met de lullende opa’s, ook al zit er zowat een hele versregel tussen. We constateerden al dat Gerbrandy het niet zo nauw neemt met de plaats van de zinsdelen in een zin. Die bankjes zouden dan ook stoeltjes op een terras kunnen zijn.
Strofe 2 begint met een cryptische zin: ‘ lopen de berg om om omloop van bloed en vertering.’ Zien ‘wij’ er ‘als een berg’ tegenop om het plein c.q. de rotonde recht over te steken? Hoe dan ook, dat ‘omlopen’ heeft een doel, namelijk de ‘omloop van bloed en vertering’. Ofwel, laten we even een rondje lopen. Dat is goed voor de bloedsomloop en dan kunnen we meteen kijken waar we iets kunnen eten. Dat ‘bloed’ alludeert op de ‘wijn’ in vorige regel en brengt de gedachte naar voren dat dit voor de dichter en zijn gezelschap wellicht zelfs het laatste avondmaal is! Is het hem in de bol geslagen?! Je zou het zeggen, want in de volgende twee regels verliest hij de realiteit uit het oog en rijgt hij als pluk-de-dag-dichter in de dichtertuin een hele krans van klassieke mythisch-romantische motieven aaneen. ‘Reien’, ‘faun’, ‘gratie’, ‘nimf’. Je hoort de dichterhersens als het ware kraken. Hoezo dit ineens? Waar komt die inspiratie vandaan? Van de kring om de maan, in september ook nog. Een kring om de maan is wetenschappelijk te verklaren als het gevolg van ijskristallen in de atmosfeer. Dat kan overal op aarde en in elk jaargetijde voorkomen, dus ook in september en bijvoorbeeld in het warme Zuid-Europa. Maar in spirituele kringen wordt een cirkel om de maan gezien als een bron van balans, creativiteit, wijsheid en inzicht in de mysteries van het eigen bewustzijn.
Ho, zegt strofe 3. De dichter realiseert zich met schrik dat hij zich heeft laten gaan, met die nimfen en dat bijgeloof in de inspirerende kracht van de maan. Afgelopen met die onzin, doorprikken die flauwekul. Welk wapen is daar beter voor dan de punt van de passer, het wetenschappelijk instrument bij uitstek? De passer, die alles rond maakt? Let op: de doodsteek van de passer kan ook andersom uitgelegd worden. De dichter vreest de ontnuchterende werking van de passer en wenst die spelbreker uit te schakelen.
Hoe dan ook, in strofe 4 volgt de ontnuchtering. Men is neergezegen aan een tafeltje, op een met platanen omzoomd terras met een ‘arme makke ober’. Een erg actieve indruk maakt die niet. Hij is, binnensmonds mompelend, met z’n gedachten ergens anders: de prestaties van de immens populaire Italiaanse wielrenner Marco Pantani, een begaafd klimmer. Misschien treurt hij over de trieste opgave van zijn held na de tiende etappe van de Ronde van Spanje van 2001, met al een uur achterstand in het klassement. Dat gebeurde op 18 september. Men geniet in de ‘nazon’, een fraai neologisme, van een lichte mediterrane broodmaaltijd. De vorm van de broden weerspiegelt zich in die van het stalen tafeltje en in de baan van de planeten die intussen aan de avondhemel zijn verschenen. Men is tot rust gekomen, maar verkeert ergens nog steeds in hogere sferen.
In strofe 6 wordt het echt lastig. Een ‘Dansmeester’ (bewust is niet gekozen voor het meer aardse ‘-leraar’) wordt gesommeerd ‘de monteurs’ ‘in hun cour hun klassieke figuren’ te wijzen. Hoe zou de situatie kunnen zijn? Een theorie. Men zit aan de rand van het plein op een terras. Er staan auto’s geparkeerd, die het zicht op het plein ontnemen. Er geldt een parkeerverbod, de foutgeparkeerde auto’s (‘limo’s’) zijn ‘getemd’ met wielklemmen. Er moeten monteurs worden opgetrommeld (door een agent, de ‘dansmeester’, eventueel bezig het verkeer in goede banen te leiden?) om die wielklemmen los te maken, zodat de auto’s versleept kunnen worden. Zijn die ‘limo’s’ de ‘fiats’? Misschien, al denk je bij een Fiat niet meteen aan een limousine. En die ‘remgekankerde sierdoppen’? Een bevraagde monteur verzekerde dat de sierdoppen van vroeger (het is 2001!) van hard plastic waren, en dat ze inderdaad door bruusk remmen los en dus beschadigd (‘gekankerd’?) konden raken. Hier zouden ze ook losgeraakt kunnen zijn door door de wielklemmen. Eerder stelden we al vast dat Gerbrandy zich niet bepaald bekommert om de volgorde van de zinsdelen. De ‘klassieke figuren’ van de monteurs zouden in elk geval kunnen bestaan uit het routinematig lossen van de wielklemmen en de overige werkzaamheden.
Wat is, ten slotte, het verhaal van dit gedicht? De dichter bevindt zich op een late septemberavond in een Italiaans stadje (nemen we maar even aan, de sfeer is niet die van een grote stad, en Italiaans vanwege ‘fiat’ en ‘pantani’), waar een plein dienstdoet als rotonde. Alles zwiert en wervelt om de dichter heen: in het gedicht staan minstens zeventien woorden die samenhangen met het begrip ‘rond’. De hele entourage neemt deel aan een euforische rondedans, die de dichter het hoofd op hol brengt. Geen wonder, met die spirituele kring om de maan. Dan komt hij tot bezinning – in de middelste strofe, het keerpunt in het gedicht. Heel prozaïsch zit men op een terras te genieten van een broodmaaltijd. Alleen: wat staan die dikke auto’s daar in het zicht! Illegaal nog wel! Autoriteiten, kom in beweging, zet monteurs aan het werk om ze weg te slepen. Geestelijk nog natollend in de virtuele dansvoorstelling van daareven visualiseert de dichter zelfs de pragmatische handelingen van de monteurs als vaste figuren in een klassieke dans, met het plein als podium. Een dans bovendien die nog doorwentelt in de titel, als een soort et cetera in vetjes onder het gedicht geplaatst.
René Leverink
_____________________________________________________________________________________________
De reactie van Yolande de Kok:
“Dank voor de verhelderende bespreking van René Leverink van het gedicht van Piet Gerbrandy. Iedereen leest het natuurlijk zoals hij wil, met zijn eigen kijk op de wereld, maar toch één opmerking over de pauwen, waarbij Leverink aan grootmoeders denkt, die trots achter kinderwagens lopen. Het is juist de mannetjespauw die met zijn lange staart pronkt, waardoor ik bij de pauwen direct aan de opa’s denk, die ook heel goed achter kinderwagens kunnen lopen, wat je ook steeds meer ziet. Overigens zou de wijn, waarbij Leverink direct aan de opa’s denkt, ook heel goed door oma’s gedronken kunnen worden. Zie maar eens hoeveel vrouwen aan de (witte) wijn zitten.”
Meander Klassiekers
In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.
Reageren op deze bespreking?
Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
Zelf een bijdrage leveren?
Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres) –
Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers